In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 april 2019 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van twaalf maanden, omdat er volgens hen sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen. De ouders, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], hebben verweer gevoerd tegen dit verzoek en stelden dat zij wel degelijk hulpverlening accepteren en dat de kinderen zich goed ontwikkelen.
De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren en heeft de ouders, de raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling gehoord. De ouders hebben aangegeven dat zij openstaan voor hulp en dat er positieve ontwikkelingen zijn in de opvoeding van de kinderen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen concrete feiten zijn die wijzen op een ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling rechtvaardigen. De ouders zijn verantwoordelijk voor de opvoeding en dienen zelf te bepalen waar ondersteuning nodig is.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter de verzoeken om ondertoezichtstelling afgewezen en de kosten tussen de ouders en de raad gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.