ECLI:NL:RBLIM:2019:4743

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
21 mei 2019
Zaaknummer
7683061 CVEXPL 13-2646
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot loonbetaling en verlofopname in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, in haar hoedanigheid als bewindvoerder over de goederen van een onderbewindgestelde, en een gedaagde partij. De eiseres vorderde onder andere de verstrekking van loonstroken, de mogelijkheid voor de onderbewindgestelde om verlof op te nemen, en betaling van achterstallig loon over een bepaalde periode. De procedure begon met een dagvaarding en een mondelinge behandeling op 2 mei 2019, waarna partijen niet tot overeenstemming kwamen en eiseres vroeg om vonnis.

De feiten van de zaak tonen aan dat de onderbewindgestelde sinds 1 augustus 2016 in dienst was van de gedaagde partij, met een arbeidsovereenkomst die aanvankelijk voor bepaalde tijd was en later voor onbepaalde tijd is voortgezet. De arbeidsovereenkomst was onderworpen aan de Horeca Cao en de onderbewindgestelde had in de periode van 19 december 2018 tot en met 31 januari 2019 geen werkzaamheden verricht vanwege ziekte. Eiseres stelde dat gedaagde niet voldoende loon had betaald en dat er achterstallig loon was, maar de kantonrechter oordeelde dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar vorderingen.

De kantonrechter wees de vorderingen van eiseres af, onder andere omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en omdat de loonvordering niet concreet was onderbouwd. De rechter concludeerde dat gedaagde niet in gebreke was gebleven en dat de vakantietoeslag al was verdisconteerd in het brutoloon. Eiseres werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die op € 30,00 waren begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7683061 CV EXPL 13-2646
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 21 mei 2019
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[onderbewindgestelde],
wonend te [woonplaats 1]
eisende partij,
gemachtigde mr. M.J.M.H. Nass,
tegen
[gedaagde],
h.o.d.n.
[handelsnaam],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling van de zaak op 2 mei 2019,
  • de faxberichten van 9 mei 2019 waarin partijen mededelen dat zij niet tot overeenstemming zijn gekomen en waarin namens [eiseres] wordt gevraagd vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[onderbewindgestelde] is op grond van een arbeidsovereenkomst met ingang van 1 augustus 2016 in dienst van [gedaagde] getreden in de functie van vakkracht/keukenhulp voor minimaal 20 en maximaal 38 uur per week. Artikel 3 van de arbeidsovereenkomst bepaalt dat [onderbewindgestelde] € 12,50 brutoloon per uur ontvangt, inclusief 8,85% vakantiegeld en inclusief 10,64% vakantierecht. De arbeidsovereenkomst is aanvankelijk voor bepaalde tijd aangegaan en is op enig moment voor onbepaalde tijd voortgezet.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de Horeca Cao (hierna: de cao) van toepassing.
2.3.
In de periode van 19 december 2018 tot en met 31 januari 2019 heeft [onderbewindgestelde] in verband met ziekte geen werkzaamheden voor [gedaagde] verricht.
2.4.
[gedaagde] heeft (voor zover hier van belang) het volgende loon aan [onderbewindgestelde] betaald:
november 2018 € 517,70
december 2018 € 1.000,00
januari 2019 € 808,86
februari 2019 € 323,25.
2.5.
Bij brieven van 30 november 2018 en 2 januari 2019 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiseres] aan [gedaagde] verzocht loonstroken over het jaar 2018 over te leggen, acherstallig loon over de jaren 2017 en 2018 te loon te betalen en contact met [onderbewindgestelde] op te nemen teneinde haar in staat te stellen verlof op te nemen.
2.6.
Bij brief van 6 februari 2019 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiseres] verwezen naar de brief van 2 januari 2019 en verzocht haar zo spoedig mogelijk te berichten.
2.7.
Bij brief van 7 februari 2019 heeft de (toenmalige) gemachtigde van [eiseres] [gedaagde] bedankt voor het toezenden van de loonstroken en de jaaropgaaf 2018. Zij heeft [gedaagde] in die brief nogmaals gesommeerd tot betaling van achterstallig loon over de jaren 2017 en 2018.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad [gedaagde] te veroordelen:
de loonstroken van januari en februari 2019, alsmede telkens “de 25e van de maand over de komende maanden te verstrekken aan eiseres” op straffe van verbeurte van een dwangsom;
[onderbewindgestelde] in de gelegenheid te stellen haar verlofuren over de jaren 2018 en 2019 op te nemen met behoud van loon;
het achterstallig loon te voldoen over de maanden november 2018 tot en met februari 2019, vermeerderd met de wettelijke verhoging en wettelijke rente,
elke komende maand het minimale loon over 20 uur per week maandelijks te voldoen met overlegging van deugdelijke loonspecificaties en, indien het loon niet tijdig wordt voldaan, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
de vakantietoeslag op te bouwen over het brutoloon van [onderbewindgestelde] over de periode 1 juni 2018 tot en met 31 mei 2019, uiterlijk te voldoen op 30 juni 2019,
tot betaling van de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter wijst de vordering van [eiseres] af op grond van de volgende overwegingen.
4.2.
[eiseres] (althans [onderbewindgestelde] ) heeft tot het moment van dagvaarding nimmer aan [gedaagde] gevraagd de loonspecificaties van de maanden januari 2019 en later over te leggen. [gedaagde] heeft verklaard dat hij een kleine onderneming drijft, dat hij min of meer alles zelf doet (ook de loonadministratie) en dat, als [onderbewindgestelde] daarom had gevraagd, hij de loonspecificaties zonder meer verstrekt zou hebben. De kantonrechter ziet op grond van dit relaas waaruit valt af te leiden dat [gedaagde] de loonspecificaties op korte termijn aan [onderbewindgestelde] zal verstrekken, thans geen grond om [gedaagde] (laat staan op straffe van verbeurte van een dwangsom) te veroordelen de loonspecificaties te verstrekken. Een spoedeisend belang met betrekking tot dit onderdeel van de vordering ontbreekt bovendien.
4.3.
Onderdeel 2 van de vordering zal eveneens afgewezen worden. Gesteld noch gebleken is namelijk dat [gedaagde] [onderbewindgestelde] niet in de gelegenheid gesteld heeft vakantiedagen op te nemen in 2018 noch dat [gedaagde] [onderbewindgestelde] in 2019 niet daartoe de gelegenheid zal bieden. [onderbewindgestelde] heeft bovendien geen recht op een (extra) loonbetaling over de op te nemen vakantiedagen. [onderbewindgestelde] voert hiertoe tevergeefs aan dat de loonspecificaties die [gedaagde] verstrekt op dit punt niet nader zijn gespecificeerd. Uit de arbeidsovereenkomst blijkt immers dat het loon over vakantiedagen (10,64%) reeds is verdisconteerd in het brutoloon van € 12,50 per uur.
4.4.
Ter onderbouwing van onderdeel 3 van haar vordering voert [eiseres] aan dat [onderbewindgestelde] recht heeft op betaling van ten minste het loon voor 20 gewerkte uren per week. Zij stelt dat [gedaagde] minder betaalt. Opmerkelijk is dat [eiseres] geen concreet bedrag aan achterstallig loon vordert over de periode november 2018 tot en met februari 2019. In het lichaam van de dagvaarding noemt zij wel concrete bedragen, maar die bedragen zijn deels onjuist omdat zij er niet consequent rekening mee houdt dat zij ten tijde van haar ziekte (19 december 2018 tot en met 31 januari 2019) slechts recht heeft op 95% van het overeengekomen loon. Voorts heeft zij ten onrechte gesteld dat zij over het door haar berekende loon ook nog recht heeft op vakantietoeslag. De vakantietoeslag is krachtens artikel 3 van de arbeidsovereenkomst immers reeds verdisconteerd in het brutoloon van € 12,50 per uur. Nu [eiseres] geen concrete loonbedragen vordert en de door haar in het lichaam van de dagvaarding gegeven onderbouwing van haar vordering op onderdelen niet is te volgen, zal de kantonrechter haar vordering afwijzen. Ten overvloede overweegt de kantonrechter op dit onderdeel voorts dat, hoewel het een loonvordering betreft, het spoedeisend belang onvoldoende is komen vast te staan. [eiseres] voert namelijk aan dat [gedaagde] reeds sinds 2017 te weinig loon betaalt en niet is gebleken dat [eiseres] de loonvordering niet reeds op een veel eerder moment had kunnen instellen.
4.5.
Onderdeel 4 van de vordering van [eiseres] zal eveneens worden afgewezen. Op grond van de arbeidsovereenkomst staat namelijk buiten twijfel dat [gedaagde] verplicht is tot betaling van het loon op grond van ten minste 20 gewerkte uren per week. Ook als [onderbewindgestelde] minder uren werkt is [gedaagde] (in beginsel) gehouden tot betaling van het loon op basis van dit minimale aantal uren. Een spoedeisend belang bij veroordeling van [gedaagde] op dit punt is gesteld noch gebleken.
4.6.
Onderdeel 5 van de vordering zal ook worden afgewezen. Er is geen grond om [gedaagde] te veroordelen “vakantietoeslag op te bouwen over het bruto loon”. De vakantietoeslag is immers in het brutoloon verdisconteerd.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiseres] worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden (forfaitair) begroot op
€ 30,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 30,00.
5.3.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW