In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 6 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Ziggo B.V. [Eiseres] vorderde de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat door Ziggo was gelegd. Dit beslag was gebaseerd op een vonnis van de kantonrechter van 11 april 2012, waarin [eiseres] was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Ziggo. [Eiseres] stelde dat de betekening van het derdenbeslag niet rechtsgeldig was, omdat deze niet op het juiste adres had plaatsgevonden en dat de beslagvrije voet niet in acht was genomen. Ziggo voerde verweer en stelde dat de betekening wel degelijk correct was uitgevoerd.
De voorzieningenrechter overwoog dat de betekening van het beslagexploot niet op straffe van nietigheid was voorgeschreven en dat het verzuim van betekening alleen aansprakelijkheid voor de schade met zich meebracht. De rechter concludeerde dat het beslag niet aan het verkeerde adres was betekend en dat [eiseres] niet had aangetoond dat de beslagvrije voet niet in acht was genomen. De voorzieningenrechter verwierp de stellingen van [eiseres] en oordeelde dat er geen sprake was van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter.
Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiseres] af en veroordeelde hem in de proceskosten aan de zijde van Ziggo, die op € 1.619,00 werden begroot. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en is uitvoerbaar bij voorraad.