ECLI:NL:RBLIM:2019:6439

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
C/03/264681 / KG ZA 19-242
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning door executeur-testamentair in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, heeft de voorzieningenrechter op 4 juli 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser], in zijn hoedanigheid als executeur-testamentair van de nalatenschap van wijlen [erflater], en [gedaagde], de echtgenote van de broer van [eiser]. [Eiser] vorderde de ontruiming van de woning die tot de nalatenschap behoort, omdat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verbleef. De procedure begon met een dagvaarding en diverse overgelegde stukken, waaronder e-mailcorrespondentie en brieven van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling op 20 juni 2019 werd duidelijk dat [gedaagde] tijdelijk in de woning verbleef omdat haar eigen woning verbouwd werd. [Eiser] stelde dat er spoedeisend belang was bij de ontruiming, omdat de woning de enige vermogensbestanddeel van de nalatenschap was en hij deze snel wilde verkopen om aan de vorderingen van de erfgenamen te voldoen. [Gedaagde] betwistte echter het spoedeisend belang en gaf aan dat zij bereid was de woning uiterlijk op 1 september 2019 te verlaten.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] niet aannemelijk had gemaakt dat er een spoedeisend belang was voor de gevraagde ontruiming. De rechter wees erop dat de bewoning tijdelijk was en dat [gedaagde] en haar echtgenoot zich bereid hadden verklaard om de woning voor de gestelde datum te ontruimen. Bovendien was er een minder ingrijpend alternatief voorhanden, aangezien [gedaagde] bereid was om te overleggen over de ontruiming. De rechter wees de vorderingen van [eiser] af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot dat moment waren begroot op € 1.277,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/264681 / KG ZA 19-242
Vonnis in kort geding van 4 juli 2019
in de zaak van
[eiser], in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair in de nalatenschap van wijlen [erflater] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. F.J. Fernhout,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. N. Statnik.
Partijen zullen hierna [eiser] q.q. en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 3,
  • het op 18 juni 2019 door [eiser] q.q. overgelegde e-mailbericht van 17 juni 2019,
  • een door [gedaagde] op 19 juni 2019 overgelegde brief van 12 juni 2019 met twee bijlagen,
  • een door [eiser] q.q. op 19 juni 2019 overgelegde brief van 18 juni 2019,
  • de mondelinge behandeling op 20 juni 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] (q.q.) is benoemd tot executeur-testamentair in de nalatenschap van zijn vader, wijlen [erflater] , overleden op [overlijdensdatum] (productie 1 bij dagvaarding, verklaring van erfrecht van 20 mei 2019 ).
2.2.
Tot de nalatenschap behoort de woning van erflater, staande en gelegen aan de [adres] , te [woonplaats 2] , met aanhorigheden, zijnde een drietal studentenkamers en een appartement (hierna: het pand).
2.3.
Op 13 mei 2019 is door de deurwaarder op verzoek van [eiser] q.q. een brief van 10 mei 2019 aan ( [familienaam] -) [gedaagde] betekend, waarin zij wordt gesommeerd om de woning binnen drie dagen na dagtekening te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels.
2.4. (
[familienaam] -) [gedaagde] is de echtgenote van de broer van [eiser] (q.q), [naam broer] . [naam broer] is één van de erfgenamen in de nalatenschap van wijlen [erflater] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] q.q. vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. gedaagde te veroordelen om binnen een week na betekening van dit vonnis, althans binnen een zodanige termijn als in het te dezen te wijzen vonnis in goede justitie zal worden bepaald, de woning staande en gelegen aan de [adres] , te [woonplaats 2] , alsmede de aanhorigheden daarvan, de studentenkamers en de aanleunwoning daaronder begrepen, te verlaten en te ontruimen en ontruimd te houden met al het hare en de haren, onder afgifte der sleutels, en in lege en behoorlijke staat ter vrije beschikking te stellen aan eiser q.q.,
zulks met machtiging op eiser q.q. om bij gebreke van volledige voldoening hieraan
deze verlating en ontruiming zelf te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm
van politie en justitie, zulks op kosten van gedaagde, de volledige kosten der
ontruiming, en eventuele opstalkosten der inboedel daaronder begrepen,
2. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding, te voldoen binnen twee weken na betekening van dit vonnis in kort geding, en voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover, vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] q.q. legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Zij handelt daarmee onrechtmatig jegens de boedel. Er is geen sprake van een testamentaire bepaling of van toestemming van [eiser] q.q. waaraan [gedaagde] het recht ontleent om de woning te bewonen. [eiser] q.q. was er niet van op de hoogte dat [gedaagde] in de woning verbleef. Hij kwam hier pas achter toen hij haar, vergezeld door een taxateur, op 27 april 2019 in het pand aantrof. Het was een grote chaos in het pand. Het stond er vol met dozen. Het verhaal van [gedaagde] over de afspraken met erflater over het tijdelijk verblijf in het pand is volgens [eiser] q.q. ongeloofwaardig.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Dat [gedaagde] en haar echtgenoot [naam broer] , één van de erfgenamen in wiens naam de boedel te gelde gemaakt moet worden, tijdelijk in de woning zouden gaan verblijven omdat hun woning wordt verbouwd, is vlak voor zijn overlijden (door [naam broer] ) met erflater (zijn vader) besproken. [eiser] q.q. was hiervan op de hoogte. Indien [eiser] q.q. de erfgenamen fatsoenlijk had geïnformeerd, had [gedaagde] hem geïnformeerd dat zij de woning uiterlijk op 1 september 2019 leeg kan opleveren. Zij is bovendien bereid een gebruiksvergoeding te betalen, die kan worden verrekend met het erfaandeel. Het betreft een periode van 10 maanden, nu zij en haar echtgenoot medio november 2018 de woning hebben betrokken.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
het spoedeisend belang
4.2.
[eiser] q.q. stelt dat het spoedeisend belang blijkt uit de omstandigheid dat hij in zijn hoedanigheid van executeur-testamentair, op grond van de wettelijke bepalingen, de nalatenschap van wijlen [erflater] , mede gelet op de vorderingen op de nalatenschap, bekwaam en snel dient af te wikkelen, en het enige vermogensbestanddeel binnen die boedel de woning aan de [adres] betreft. Aan de vorderingen van de erfgenamen kan zonder de verkoop van de woning niet worden voldaan. De boedel lijdt bovendien schade indien de woningmarkt onverhoopt zou inzakken.
4.3.
[gedaagde] betwist het spoedeisend belang van [eiser] q.q. om de woning op korte termijn ontruimd en leeg opgeleverd te hebben. De bewoning is van tijdelijke aard, nu die is ingegeven door het feit dat de woning van [gedaagde] momenteel wordt verbouwd. De planning is dat de woning van [gedaagde] over vier à vijf weken af is. [gedaagde] heeft ter zitting (nog eens) uitdrukkelijk toegezegd dat zij en haar echtgenoot het pand vóór 1 september 2019 zullen verlaten. [gedaagde] heeft zich ter zitting bovendien wederom bereid verklaard om met terugwerkende kracht een gebruiksvergoeding te betalen die kan worden verrekend met het erfaandeel. Het is volgens [gedaagde] bovendien algemeen bekend dat een pand beter verkoopt als het bewoond is. De bewoning staat niet aan verkoop in de weg. Er liggen volgens [gedaagde] ook geen dozen meer, die hinder zouden kunnen opleveren bij een eventuele bezichtiging.
4.4.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak
(HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553). Bij de afweging van de belangen van de betrokken partijen dient rekening te worden gehouden met enerzijds de ingrijpendheid van de gevolgen van de gevraagde voorziening voor de gedaagde en anderzijds de gevolgen van het uitblijven van de gevraagde voorziening voor de eiser (HR 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995: ZC1919).
4.5.
De voorzieningenrechter hecht er bij het maken van een afweging tussen de belangen van partijen aan op te merken dat het onderhavige geschil in feite een familiekwestie betreft en niet zomaar een vordering tot ontruiming door een willekeurige derde. De echtgenoot van [gedaagde] (die tevens in het pand verblijft) is immers de broer van [eiser] q.q. en is één van de erfgenamen in de nalatenschap van erflater. Van deze omstandigheid is in de dagvaarding ten onrechte geen melding gemaakt.
4.6.
[eiser] q.q. voert in feite aan dat de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening gelegen is in de omstandigheid dat de bewoning van het pand door [gedaagde] in de weg staat aan de uitoefening van zijn taak als executeur. Hij dient ervoor zorg te dragen dat het pand zo spoedig mogelijk wordt verkocht en wordt hierin belemmerd door de bewoning van het pand door [gedaagde] .
Voor zover [eiser] q.q. daarmee betoogt dat het pand in bewoonde staat niet te verkopen valt, heeft hij dit, zeker in het licht van het verweer van [gedaagde] , niet aannemelijk gemaakt. Dat het pand thans nog steeds vol zou staan met dozen is door [gedaagde] bovendien gemotiveerd betwist en [eiser] q.q. heeft niets concreets tegen deze betwisting ingebracht. De enkele stelling dat hij niet weet of de dozen weg zijn, is in ieder geval onvoldoende om aannemelijk te maken dat de aanwezigheid van een grote hoeveelheid dozen in de weg zou staan aan een eventuele bezichtiging. Ook het ter zitting door [gedaagde] gestelde dat het pand doordat het wordt bewoond en door het feit dat het in de afgelopen periode goed is onderhouden door haar en haar echtgenoot, juist een omstandigheid is die de verkoopbaarheid ten goede komt, is niet concreet en gemotiveerd betwist.
Waarom [eiser] q.q. twijfelt aan de tijdelijkheid van de bewoning door [gedaagde] en zijn broer is door hem niet concreet onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de gestelde tijdelijke bewoning door [gedaagde] en haar echtgenoot, in afwachting van de verbouwing van hun woning, en de toezegging dat die verbouwing naar verwachting nog vier tot vijf weken duurt, maar dat zij en de haren met het hunne het pand in ieder geval vóór 1 september 2019 zullen hebben verlaten.
Dat de tijdelijke bewoning aan de verkoop van het pand (en een eventuele daaraan voorafgaande bezichtiging) in de weg zou staan, en dat daarmee de spoedeisendheid gegeven is, is zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , op grond van het door [eiser] q.q. aangevoerde niet aannemelijk geworden; temeer nu het, omdat er geen aanleiding is om aan de toezegging van [gedaagde] te twijfelen dat het pand voor 1 september 2019 zal zijn ontruimd, nog slechts een kort tijdsbestek betreft (maximaal bijna twee maanden).
4.7.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, heeft [eiser] q.q. niet aannemelijk gemaakt dat een eventuele bodemprocedure niet kan worden afgewacht en vereist is dat er thans een onmiddellijke voorziening bij voorraad als gevorderd, wordt getroffen. Er was bovendien, zo blijkt uit de brief van 12 juni 2019 van de advocaat van [gedaagde] gericht aan de advocaat van [eiser] q.q, een minder ingrijpend alternatief voorhanden voor [eiser] q.q. om tot een oplossing te komen van een conflict dat feitelijk ligt in de familiesfeer. Uit die brief blijkt immers dat er van de zijde van [gedaagde] bereidheid bestond om over de ontruiming te overleggen en zodoende de doorgang van het kort geding overbodig te maken. Uit die brief blijkt eveneens dat [gedaagde] en haar echtgenoot destijds reeds hebben aangegeven dat de woning uiterlijk op 1 september 2019 door hen zal zijn ontruimd en dat de bereidheid bestond om met terugwerkende kracht een gebruiksvergoeding te betalen die kan worden verrekend met het erfdeel. Op deze mogelijke oplossing(srichting) is door [eiser] q.q. niet ingegaan.
4.8.
[eiser] q.q. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 297,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.277,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] q.q. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.277,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CB