ECLI:NL:RBLIM:2019:6474

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juli 2019
Publicatiedatum
11 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1080
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor pluimveehouderij met betrekking tot geurbelasting en emissiepunten

In deze zaak gaat het om de verlening van een omgevingsvergunning voor het veranderen van een pluimveehouderij. De aanpassingen omvatten het verplaatsen van ventilatoren en het aanpassen van emissiepunten in de stal. Onderzoek naar geurbelasting, fijnstofemissie en ammoniakdepositie heeft aangetoond dat de geurbelasting licht toeneemt, maar dat de norm van de revisievergunning niet wordt overschreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers hun stellingen niet met deskundigenrapporten hebben onderbouwd en dat er geen reden is om de berekeningen van de vergunninghouder in twijfel te trekken. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder voldoet aan de milieunormen en dat het beroep van de eisers ongegrond is. De uitspraak is gedaan op 12 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1080

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 juli 2019 in de zaak tussen

[eisers 1 t/m 12], te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: J.H.G.M. Radermacher)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem, verweerder (gemachtigden: mr. A.M.A.J. Heijnens-Ackermans, drs. R. Slabbers en A.P.M. Meures-Janssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[pluimveehouder], te [woonplaats], vergunninghouder (gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2018 (het bestreden besluit), ter inzage gelegd op 29 maart 2018, heeft verweerder – voor zover hier van belang – aan vergunninghouder een omgevings-vergunning verleend voor het veranderen van de inrichting op het [adres].
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is vergunninghouder in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2019. Namens eisers hebben [eisers 3 en 12] het woord gevoerd. Zij werden bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met de zaak met zaaknummer AWB 18/874. Na de behandeling zijn de zaken gesplitst, zodat afzonderlijk uitspraak zal worden gedaan.
Overwegingen
1. Vergunninghouder is eigenaar van de inrichting aan [adres]. Voor de inrichting is op 15 mei 2012 op grond van de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend voor een pluimveehouderij. Nadien zijn op 9 april 2013, 2 mei 2013, 17 maart 2014, 3 september 2015 en 25 september 2015 omgevings-vergunningen verleend voor bouwen, met het bestemmingsplan strijdig gebruik en het (milieuneutraal) veranderen van de inrichting.
2. Op 14 juni 2017 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor onder andere het veranderen van de inrichting. De veranderingen, met als doel het reduceren van de geluidbelasting, bestaan uit het verplaatsen van de ventilatoren in stal AA van de achterzijde naar de voorzijde van de luchtwasser en het aanpassen van de emissiepunten in die stal (hoogte/ligging). Als bijlage bij de aanvraag is een akoestisch onderzoek van 14 juni 2017 van Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV (Aelmans) gevoegd. Hierin wordt geconcludeerd dat de wijzigingen in akoestisch opzicht milieu-neutrale wijzigingen zijn en dat wordt voldaan aan de geluidvoorschriften die behoren bij de revisievergunning van 15 mei 2012. Verder is van Aelmans een ‘MEMO geur, fijn stof en ammoniak’ van 13 juli 2016 overgelegd. Daarin wordt geconcludeerd dat door de veranderingen binnen de inrichting voor die aspecten wijzigingen optreden. Uit nieuwe berekeningen blijkt echter dat wordt voldaan aan de geurnormen van de revisievergunning, de grenswaarde fijn stof niet wordt overschreden en de ammoniakdepositie op beschermde gebieden afneemt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – voor zover hier van belang – de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder wordt voldaan aan de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken en de milieunormen van de revisievergunning. Uit het rapport ‘Advisering Pluimveehouderij [naam pluimveehouder], Gulpen-Wittem’ van de Regionale Uitvoeringsdienst Zuid Limburg (RUD) van 24 oktober 2017 volgt dat wordt voldaan aan de geluidvoorschriften. Omdat het aantal gehouden dieren ongewijzigd blijft, verandert de geuremissie niet. Wel wijken de hoogte en ligging van de emissiepunten in de stal enigszins af van de revisievergunning. Uit de door vergunninghouder overgelegde en door de RUD gecontroleerde berekeningen van Aelmans komt naar voren dat de verandering slechts minimale gevolgen voor de geurbelasting heeft en dat de geurnorm bij de woningen niet wordt overschreden. Verder is uit nieuwe verspreidingsberekeningen gebleken dat de grenswaarden voor fijnstof worden gerespecteerd.
4. Eisers wonen in de directe omgeving van de inrichting. Zij hebben in beroep aangevoerd dat verweerder hen pas na het nemen van het bestreden besluit heeft bericht dat hun zienswijze ongegrond is. Hieruit blijkt, aldus eisers, dat hun zienswijze niet serieus is genomen en verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld. Dat onzorgvuldig is gehandeld, blijkt eveneens uit de wijze waarop de gemeente de afgelopen jaren met de ontwikkelingen op het perceel is omgegaan en de omstandigheid dat zij in het verleden onjuist zijn geïnformeerd over de op het perceel rustende bestemming.
De kern van de bezwaren van eisers is echter dat door het verplaatsen van de ventilatoren niet meer wordt voldaan aan de voorgeschreven uitstroomsnelheid van 10 meter per seconde, waardoor de stallucht lager de buitenlucht in wordt geblazen, er minder verdunning plaatsvindt en de overlast toeneemt. Eisers baseren dit op de zichtbaarheid bij lage temperaturen van een grote wolk rond de inrichting die als een deken neerdaalt over de omliggende woningen. Hiervan zijn door eisers ter zitting foto’s overgelegd. Ook hebben zij foto’s overgelegd waarop te zien is dat de zonnepanelen op het dak van de inrichting worden schoongemaakt. Eisers maken hieruit op dat de uitstoot van stal AA op de zonnepanelen terecht is gekomen en de panelen daarom moeten worden schoongemaakt. Verder hebben eisers aangevoerd dat in het verleden door de RUD aan hen is medegedeeld dat het functioneren van het luchtwassysteem maatwerk is. Eisers hebben hieruit de conclusie getrokken dat door het verplaatsen van de ventilatoren het luchtwassysteem niet meer optimaal kan functioneren, waardoor niet meer kan worden voldaan aan de voorgeschreven uitstroomsnelheid. Ook betwijfelen eisers of verweerder in staat is om de door vergunninghouder overgelegde berekeningen op juistheid te controleren. Verweerder was hier, aldus eisers, bij een eerdere berekening van de geluidbelasting van de luchtwasser en bij de vergunningverlening van een geitenstal in Eijs ook niet toe in staat. Recent is bovendien gebleken dat de emissieberekeningen van luchtwassers vaak niet blijken te kloppen. Daarbij is van belang dat uit de handelwijze van verweerder jegens vergunninghouder naar voren komt dat verweerder te veel betrokken is geraakt bij het bedrijf. Gelet hierop had verweerder aanleiding moeten zien om een onafhankelijk onderzoek naar het functioneren van de luchtwasser en de ventilatoren te laten doen.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat uit de stukken blijkt dat de zienswijzenota, waarin de zienswijze van eisers is vervat, met het bestreden besluit op 21 maart 2018 naar vergunninghouder is verzonden. Hieruit blijkt dat verweerder de zienswijze van eisers bij zijn besluitvorming heeft betrokken en dat niet pas ná het nemen van het bestreden besluit naar de zienswijze is gekeken. Van onzorgvuldig handelen is de rechtbank dan ook niet gebleken. Ter zitting heeft verweerder in dit verband nog toegelicht dat de medewerker van de gemeente die de stukken naar eisers had moeten verzenden, ziek is geworden, waardoor abusievelijk eerst alleen het besluit is verzonden en de zienswijzenota op een later moment naar hen is verzonden. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan deze gang van zaken.
6. De rechtbank overweegt verder als volgt.
7. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het veranderen of veranderen van de werking van een inrichting.
8. Ingevolge artikel 2.14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo betrekt het bevoegd gezag, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, bij de beslissing op de aanvraag in ieder geval:
1°. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de inrichting of het mijnbouwwerk daarvoor gevolgen kan veroorzaken;
2°. de gevolgen voor het milieu, mede in hun onderlinge samenhang bezien, die de inrichting of het mijnbouwwerk kan veroorzaken, mede gezien de technische kenmerken en de geografische ligging daarvan;
3°. de met betrekking tot de inrichting of het mijnbouwwerk en het gebied waar de inrichting of het mijnbouwwerk zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu;
4°. de voor het einde van de in artikel 3:16 van de Awb bedoelde termijn of de krachtens artikel 3.12, zesde lid, aangegeven termijn ingebrachte adviezen en zienswijzen;
5°. de mogelijkheden tot bescherming van het milieu, door de nadelige gevolgen voor het milieu, die de inrichting of het mijnbouwwerk kan veroorzaken, te voorkomen, of zoveel mogelijk te beperken, voor zover zij niet kunnen worden voorkomen;
6°. het systeem van met elkaar samenhangende technische, administratieve en organisatorische maatregelen om de gevolgen die de inrichting of het mijnbouwwerk voor het milieu veroorzaakt, te monitoren, te beheersen en, voor zover het nadelige gevolgen betreft, te verminderen, dat degene die de inrichting of het mijnbouwwerk drijft, met betrekking tot de inrichting of het mijnbouwwerk toepast, alsmede het milieubeleid dat hij met betrekking tot de inrichting of het mijnbouwwerk voert.
Het bevoegd gezag neemt ingevolge het eerste lid, onder c, bij die beslissing in ieder geval in acht dat in de inrichting of het mijnbouwwerk ten minste de voor de inrichting of het mijnbouwwerk in aanmerking komende beste beschikbare technieken moeten worden toegepast en de voor de onderdelen van het milieu, waarvoor de inrichting of het mijnbouwwerk gevolgen kan hebben, geldende grenswaarden.
9. De rechtbank overweegt allereerst dat in de onderhavige procedure uitsluitend de omgevingsvergunning voorligt die is verleend voor het veranderen van de inrichting. Die verandering bestaat uit het verplaatsen van de ventilatoren van de achterzijde naar de voorzijde van de luchtwasser en het aanpassen van de emissiepunten in stal AA. Dat betekent dat in deze procedure het functioneren van de eerder - bij het in rechte onaantastbare besluit van 3 september 2015 - vergunde luchtwasser niet aan de orde kan komen.
De rechtbank overweegt voorts dat voor zover eisers met hun beroep beogen te stellen dat in de huidige situatie de geldende emissienormen worden overschreden, dit een handhavingsaspect betreft. Handhavingsaspecten kunnen in de onderhavige procedure evenmin aan de orde komen, aangezien de grondslag van deze procedure de verleende omgevingsvergunning is en niet een verzoek tot handhaving.
Ten aanzien van de onderhavige vergunning overweegt de rechtbank dat ten behoeve van het plan van vergunninghouder onderzoek is verricht naar de te verwachten geurbelasting, de fijn stof emissie en de ammoniakdepositie. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in eerdergenoemde memo van Aelmans van 13 juli 2016. Aelmans heeft uit die berekeningen geconcludeerd dat de geurbelasting als gevolg van de wijzigingen op enkele omliggende woningen licht toeneemt (met 0,1 en in één geval met 0,2 ou/m³), maar dat de norm van de revisievergunning van 2,0 ou/m³ bij geen van de omliggende woningen wordt overschreden. Volgens Aelmans wordt de grenswaarde voor fijn stof niet overschreden en neemt de ammoniakdepositie op beschermde gebieden af.
Verweerder heeft de RUD die berekeningen laten controleren. De RUD onderschrijft dat daarbij is uitgegaan van de oorspronkelijke uitstroomsnelheid van 10 meter per seconde. De RUD heeft daarbij overwogen dat de (capaciteit van de) ventilatoren, het luchtwassysteem en de emissie-openingen niet veranderen, zodat ook de uitstroomsnelheid ongewijzigd blijft. Ter zitting heeft verweerder bij monde van Meures-Janssen, die werkzaam is bij de RUD, in dit kader nog toegelicht dat eisers veronderstelling, dat door de wijzigingen het luchtwassysteem niet meer optimaal functioneert, technisch niet klopt. De werking van het luchtwassysteem blijft volgens haar immers onveranderd.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank in hetgeen eisers hebben aangevoerd, mede in aanmerking genomen dat zij hun stellingen niet met een deskundigenrapport hebben onderbouwd, geen aanknopingspunten om de juistheid van de berekeningen van Aelmans en de daarop door verweerder gebaseerde conclusies in twijfel te trekken. Daarbij is van belang dat, zoals volgt uit de informatie van Infomil, visueel niet kan worden waargenomen of de uitstroomsnelheid voldoet aan de norm. Aannemelijk is dat de ‘wolk’ die bij lage temperaturen rond de inrichting waarneembaar is, bestaat uit de gecondenseerde waterdamp in de luchtstroom en niets zegt over de pluimstijging en het versneld neerslaan van de uitstoot op de omliggende woningen. Met de overgelegde foto’s onderbouwen eisers evenmin dat de uitstroomsnelheid is verminderd. Het betoog dat verweerders berekeningen niet betrouwbaar zouden zijn, gelet op eerdere, volgens eisers onbetrouwbare berekening bij een geitenstal in Eijs, volgt de rechtbank evenmin, reeds omdat dit een geheel andere zaak betreft.
Concluderend ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder er niet, zonder aanvullend onderzoek te laten doen, van heeft mogen uitgaan dat wordt voldaan aan de milieunormen.
10. Het beroep is ongegrond en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, voorzitter, en mr. Th.M. Schelfhout en mr. R.J.G.H. Seerden, leden, in aanwezigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 juli 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.