Op 10 juli 2019 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, uitspraak gedaan in de ontnemingszaak tegen Avraam [verdachte], die eerder was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had een vordering ingediend om het wederrechtelijk verkregen voordeel van [verdachte] vast te stellen, geschat op 22.691,34 euro. Tijdens de zitting op 26 juni 2019 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, omdat niet was aangetoond dat [verdachte] daadwerkelijk voordeel had verkregen uit de strafbare feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte] was veroordeeld voor het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid hennep, maar er was onvoldoende bewijs dat hij financieel voordeel had genoten van de verkoop van deze hennep. De rechtbank concludeerde dat er geen concreet voordeel voor [verdachte] was aangetoond, en heeft daarom de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.P.A. Bisscheroux, en de andere rechters waren mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. A.K. Kleine. De griffier was mr. O.A.G. Corten.