3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
In oktober 2017 vond in het Noord-Limburgse dorp Meijel een serie fietsendiefstallen plaats. Meerdere fietsen werden in die periode gestolen vanaf openbare plaatsen, zoals de bushalte en het tankstation. Mede dankzij oplettende buurtbewoners en de inzet van lokfietsen door de politie, waaronder ook een traceerbare lokfiets, werd uiteindelijk een aantal fietsen teruggevonden en konden verdachten [medeverdachte] en [verdachte] worden aangehouden. Zowel [medeverdachte] als haar toenmalige vriend [verdachte] bekenden uiteindelijk dat zij een groot aantal fietsen hadden gestolen.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] hebben elk bekend een aantal fietsen gestolen te hebben. Gelet op wat ter zitting naar voren is gekomen en gelet op de inhoud van het dossier, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachten deze serie fietsendiefstallen ‘tezamen en in vereniging’ hebben gepleegd of dat zij elk afzonderlijk, dus alleen, een aantal fietsen hebben gestolen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van medeplegen voor alle fietsendiefstallen, omdat – kort gezegd – feitelijk sprake is van een familiebedrijf in fietsendiefstallen, waarbij de verdachten gelijkwaardige, inwisselbare rollen hadden, beiden fietsen stalen, beiden betrokken waren bij de verkoop en de buit ook gelijkelijk verdeelden.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, enkel om er vanaf te zijn, heeft verklaard dat ze het ‘samen hebben gedaan’ maar dat die verklaring niet voldoende is voor het aannemen van medeplegen. Daarvoor moet per fiets afzonderlijk beoordeeld worden of het dossier voldoende bewijs bevat voor bewezenverklaring van die diefstal, al dan niet in vereniging. Dat zou dan moeten leiden tot diverse (deel)vrijspraken, omdat een aantal fietsen door de medeverdachte zouden zijn weggenomen dan wel dat beide verdachten verklaren simpelweg niet meer te weten wie de betreffende fiets heeft gestolen.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af.
In oktober 2017 werden in Meijel – voor zover relevant in deze zaak – 12 fietsen gestolen. Verdachte en de medeverdachte woonden destijds samen aan de [adres medeverdachte] . Enkele van de gestolen fietsen werden door de eigenaars zelf teruggevonden nabij die woning en uiteindelijk vond de politie ook nog een aantal gestolen fietsen terug in de slaapkamer van die woning. Niet alle fietsen werden overigens teruggevonden; een aantal bleek al verkocht.
Zowel verdachte als de medeverdachte verklaarden elk over zichzelf dat zij een aantal van die fietsen gestolen hebben. Van sommige fietsen weten ze het niet zeker, maar wel dat een van hen die gestolen heeft en in een geval verklaarden ze allebei dat ze die fiets gestolen hebben. Uiteindelijk verklaarde verdachte ter zitting dat zij ‘samen’ alle fietsen hebben gestolen.
De rechtbank deelt niet de opvatting van de verdediging dat voor elke fiets afzonderlijk de wegnemingshandeling en het medeplegen beoordeeld moet worden. Deze serie fietsendiefstallen kan naar het oordeel van de rechtbank wel degelijke als één feitencomplex bezien en beoordeeld worden, mits maar voldaan is aan een nauwe en bewuste samenwerking voor die hele serie fietsendiefstallen.
In dat kader overweegt de rechtbank het volgende. Beide verdachte hebben elk in een korte periode van een maand meerdere fietsen weggenomen. Die fietsen werden vervolgens in of bij de gezamenlijke woning gestald. Beide verdachten waren ook op de hoogte van elkaars handelen. Daarmee hadden zij voor wat betreft het wegnemen een inwisselbare rol: het maakte niet uit wie de fiets wegnam, de fiets werd sowieso meegenomen naar de gezamenlijke woning. Afhankelijk van ieders kennis en vaardigheden, hadden beide verdachten ná de wegneming ook nog een rol: verdachte [verdachte] verwijderde, indien nodig, met een slijptol het slot van de fietsen en zorgde ervoor dat er een nieuw slot op de fiets kwam. Beiden maakten vervolgens foto’s van de fietsen ten behoeve van advertenties. Verdachte [medeverdachte] plaatste die advertenties vervolgens op het internet. Beiden waren uiteindelijk ook betrokken bij de verkoop, zo blijkt uit de verklaring van [koper fietsen] , die een aantal fietsen van hen heeft gekocht. De opbrengst kwam uiteindelijk ten goede aan beide verdachten.
Hoewel de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van medeplegen, zijn zowel uit het dossier als ter zitting geen concrete contra-indicaties voor dat medeplegen gebleken. Onder voormelde omstandigheden hielden verdachte en de medeverdachte de fietsendiefstallen in stand. Stal de ene, dan hielp de ander met de verdere afhandeling en vice versa. Belangrijk acht de rechtbank hierbij ook dat geen van de verdachten zich heeft gedistantieerd van de diefstallen die door de ander zouden zijn gepleegd. Deze diefstallen werden gepleegd terwijl verdachten een relatie hadden en samenwoonden. Ze voerden de activiteiten rondom het wegnemen en handel van de fietsen gezamenlijk uit en de opbrengsten kwamen ten goede aan de gezamenlijke huishouding. Hoewel verdachte verklaarde dat zij niet uitdrukkelijk het plan hebben besproken om fietsen te stelen, blijkt hieruit naar het oordeel van de rechtbank evenwel van een stilzwijgende afspraak tussen beiden om die fietsen te stelen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering bij het wegnemen van elke fiets afzonderlijk, is de bijdrage van verdachte aan de diefstal van de fietsen door de medeverdachte naar het oordeel van de rechtbank van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
De rechtbank verwerpt dus het verweer van de verdediging en acht het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
a. Zoals de officier van justitie ter zitting opmerkte, waren de fietsen genoemd onder d. en h., van de kinderen van de betreffende aangevers. Daarom zijn niet de in de tenlastelegging genoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de slachtoffers, maar hun kinderen. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat volstaan kan worden met het wegstrepen van de voorletters, nu die voorletters een kennelijke vergissing betreffen.
b. De rechtbank heeft geconstateerd dat het bewijs van ontvangst van de aan [slachtoffer 3] terug gegeven fiets (pag. 124) een ander goednummer vermeldt dan de op de kennisgeving van inbeslagneming vermelde soortgelijke fiets (pag. 103). Bovendien blijkt uit de bevindingen van de politie (pag. 123) niet dat de door [slachtoffer 3] herkende fiets een van de fietsen is die bij verdachte is aangetroffen. Dat zou de vraag kunnen doen rijzen of de fiets van [slachtoffer 3] wel een van de fietsen is die bij verdachte is aangetroffen. Die vraag wordt evenwel beantwoord in het verhoor van verdachte [medeverdachte] (pag. 163). De politie houdt haar voor dat fiets #5 in hun woning is aangetroffen. Uit de bijlagen (pag. 169) blijkt dat fiets #5 op 12 oktober 2017 is gestolen vanaf de [adres] , wat overeenkomstig de verklaring van [slachtoffer 3] is (pag. 119). Bovendien komt het vermelde BVH-nummer overeen met de aangifte en komt de foto bij het verhoor (pag. 172) overeen met de foto bij de aangifte (pag. 122). Verdachte [medeverdachte] verklaarde dat verdachte [verdachte] deze fiets heeft gestolen (pag. 163).
c. Ter zitting is gebleken dat de fiets die toebehoorde aan slachtoffer [slachtoffer 11] (genoemd onder k.) – wellicht per abuis – niet is opgenomen in de tenlastelegging. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat dit niet gecorrigeerd kan worden door bewezenverklaring van de diefstal van “enig goed” van dit slachtoffer. De tenlastelegging vermeldt immers geen weggenomen goed, dus een alternatief daarvoor is ook niet mogelijk. Daardoor zal de bewezenverklaring luiden dat verdachte niet 12, maar 11 fietsen heeft gestolen, waarbij [slachtoffer 11] als slachtoffer is geschrapt.