ECLI:NL:RBLIM:2019:6911

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
24 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 396
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek tot plaatsing in functie operationeel specialist A bij de Politie Limburg

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij de Politie Limburg als Senior Tactische Opsporing, op 7 februari 2017 verzocht om plaatsing in de functie van operationeel specialist A (OSA) bij de Afdeling Analyse & Onderzoek. Eiser stelde dat hij deze functie sinds 1 juni 2013 vervulde op basis van een tijdelijke tewerkstelling. Het primaire besluit van 15 mei 2017 wees dit verzoek af, omdat eiser onvoldoende had onderbouwd dat hij voldeed aan de niveaubepalende elementen van de Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP)-functie. Het bestreden besluit van 2 januari 2018 verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft op 25 juli 2019 uitspraak gedaan. Eiser voerde aan dat zijn werkzaamheden overeenkwamen met die van de OSA en dat hij specialist was op het gebied van telecom. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet in overwegende mate voldeed aan de vereisten van de OSA-functie, met name op het gebied van beleidsinzet. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn stelling dat hij voldeed aan de niveaubepalende elementen niet had onderbouwd met stukken. Ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel werd verworpen, omdat de rechtbank oordeelde dat er een niveauverschil was tussen eiser en zijn collega.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/396
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser], te Nederweert, eiser
(gemachtigde: mr. D.C. Coppens),
en
de korpschef van politie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.P.W. Steuten).
Procesverloop
Bij besluit van 15 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om hem te plaatsen in de (LFNP) functie operationeel specialist A (OSA) afgewezen.
Bij besluit van 2 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Benjamins. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser, werkzaam bij de Politie Limburg in de functie van Senior Tactische Opsporing (STO), heeft op 7 februari 2017 verzocht om te worden geplaatst in de functie van operationeel specialist A (OSA) bij de Afdeling Analyse & Onderzoek. In voormeld verzoek heeft eiser gesteld deze functie sedert 1 juni 2013 te vervullen op basis van een tijdelijke tewerkstelling. Bij het primaire besluit 2017 heeft verweerder eisers verzoek afgewezen, omdat (kort gezegd) eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij in overwegende mate voldoet aan de niveaubepalende elementen van de Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP)-functie. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder, onder aanvulling van de motivering, het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat de kern van de door eiser uitgevoerde werkzaamheden is gelegen in de uitvoering van tactische opsporingsonderzoeken, zoals bedoeld in de LFNP-functie van STO. Eiser heeft hiermee niet voldaan aan de praktijkinzet, de beleidsinzet en de deskundigheidsoverdracht zoals omschreven in de kern van de gevraagde LFNP-functie van OSA.
3. Eiser voert in beroep aan -kort samengevat- dat hij van mening is dat zijn werkzaamheden in overwegende mate overeenkomen met de werkzaamheden van de OSA. In dit verband stelt hij specialist te zijn op het gebied van telecom binnen de afdeling Analyse en Onderzoek. Hij fungeert onder meer als vraagbaak, adviseert teams en collega’s en participeert vanuit deskundigheid in netwerken. Hiermee voldoet hij aan de onderdelen ‘praktijkinzet’ en ‘deskundigheidsoverdracht’. Met betrekking tot het onderdeel ‘beleidsinzet’ stelt eiser dat teamchef [leidinggevende] (eisers leidinggevende) een te ruime uitleg geeft aan dit begrip in zijn advies. Eiser is van mening dat hij ook aan dit onderdeel voldoet.
In zijn aanvullend beroepschrift van 24 mei 2019 stelt eiser voorts dat zijn collega [collega], die voorheen evenals eiser werkzaam was op grond van de oude korpsfunctie ‘Technisch Analist Telecom’, anders dan eiser, binnen het LFNP wel is gematcht met de functie OSA. Beiden verrichtten, volgens eiser, dezelfde werkzaamheden.

4.De rechtbank overweegt als volgt.

In de ‘Notitie tijdelijke tewerkstellingen in fase2’ van 20 september 2016 en de ‘Aanvulling werkinstructie inzake Tijdelijke tewerkstellingen in de periode tot 1 juli 2016’ van 7 december 2016 zijn een aantal limitatieve voorwaarden beschreven om in aanmerking te komen voor plaatsing in de tijdelijk uitgeoefende functie:
-de medewerker moet in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van de functie. De niveaubepalende elementen zijn omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende LFNP-functie.
-de tewerkstelling moet schriftelijk worden onderbouwd.
In de nadere toelichting op voormelde werkinstructie is vermeld dat voor de vraag of een andere functie ook werkelijk is uitgeoefend het criterium uit de ‘Regeling aanvraag plaatsing op een andere dan de ambtenaar opgedragen functie (Raaf)’ wordt gehanteerd. Dit betekent dat de vraag of de gewenste functie daadwerkelijk is uitgevoerd moet worden beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van de functie. Noodzakelijk is dat vastgesteld wordt dat door het uitoefenen van de tijdelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van de andere functie. Deze zijn omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie van de betreffende LFNP-functie’.
Blijkens de functiebeschrijving van de OSA is de ‘kern van de functie’ bijdragen aan de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding) en van de openbare orde, en aan veiligheid en leefbaarheid in de samenleving, door ondersteuning van de uitvoeringspraktijk met oplossingen, door beleidsontwikkeling en beleidsconcretisering van uit specialisatie, door operationele aansturen van en door deelname aan de uitvoeringspraktijk (domein Uitvoering). Onder de paragraaf: activiteiten en resultaten wordt onderscheid gemaakt tussen: praktijkinzet, beleidsinzet en deskundigheidsoverdracht.
Blijkens de functiebeschrijving van de STO is de ‘kern van de functie’ het bijdragen aan de handhaving van de rechtsorde (criminaliteitsbestrijding) en aan veiligheid in de samenleving door zich te richten op waarheidsvinding door feiten en omstandigheden rond misdrijven te onderzoeken. Tactische opsporing geeft met name invulling aan het proces Opsporen in de tak Uitvoeren, en aan de takken Voorbereiden en Verbeteren. Onder de paragraaf: activiteiten en resultaten is, onder andere, vermeld: zaakscoördinatie, plannen van aanpak, deskundigheidsbevordering en verbetering tactische opsporing.
In de Raaf is bepaald dat een ambtenaar van politie in zijn aanvraag aannemelijk moet maken dat hij feitelijke werkzaamheden heeft verricht die wezenlijk afwijken van zijn huidige functie (in dit geval Senior Tactische Opsporing). Blijkens voornoemde notitie en werkinstructie gaat het hierbij om een periode van drie jaar onafgebroken uitoefenen van de functie.
Blijkens de notitie van 3 mei 2017 (Notitie) van [leidinggevende] met als onderwerp: ‘Werkzaamheden [naam]’, is eisers leidinggevende van mening dat de werkzaamheden die eiser heeft vervuld niet binnen één LFNP functie zijn terug te vinden. Eiser heeft elementen uit de functie operationeel specialist A vervuld, maar deze niet in de volle breedte uitgeoefend.
5. De rechtbank is op grond van de gedingstukken, waarvan met name de functiebeschrijvingen van oordeel dat het verschil tussen de functies van STO en OSA, hoofdzakelijk is gelegen in de zogenaamde ‘beleidsinzet’ (het ontwikkelen van beleid).
[leidinggevende] stelt ter zake in zijn Notitie dat een van de kernelementen (van de functie OSA) is beleidsinzet, namelijk monitoring, ontwikkeling van methodieken, technieken en instrumenten alsmede van beleid, koers en strategie en de implementatie daarvan. Op grond van de processtukken is de rechtbank met verweerder, i.c. [leidinggevende], van oordeel dat eiser weliswaar elementen uit deze (OSA) functie heeft vervuld, maar deze niet in de volle breedte heeft uitgeoefend.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat uit de ‘Raaf’ volgt dat eiser zijn stelling dat hij wel degelijk voldoet aan het functieonderdeel ‘beleidsinzet’ met stukken dient te onderbouwen. De rechtbank is niet gebleken dat hij dat in dit geval heeft gedaan. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in overwegende mate voldoet aan de niveaubepalende elementen van de functie OSA.
7. Met betrekking tot eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel (collega [collega]) overweegt de rechtbank dat naar haar oordeel uit het verslag van de hoorzitting van 27 oktober 2017 blijkt dat [collega] op een hoger niveau functioneert dan eiser. Zo is [collega] bijvoorbeeld aanwezig bij het landelijk overleg met DCS en vervangt eiser hem (alleen) als hij verhinderd is. Ter zitting heeft verweerder in dit verband gesteld dat ook [leidinggevende] van mening is dat er sprake is van een niveauverschil tussen eiser en [collega]. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet gezegd kan worden dan eiser en [collega] in gelijke mate en op een gelijk niveau dezelfde werkzaamheden verrichtten, zoals door eiser gesteld. Deze beroepsgrond moet dan ook worden verworpen.

8.Het beroep is ongegrond.

9.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen (voorzitter), en mr. P.J.M. Bruijnzeels en mr. M.M.T. Coenegracht, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 juli 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.