ECLI:NL:RBLIM:2019:7045

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1241
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van PTSS als beroepsziekte na bijtincident met politiehond

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 31 juli 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een hondengeleider van de Nationale Politie en de korpschef van Politie over de erkenning van posttraumatische stressstoornis (PTSS) als beroepsziekte. De eiser, werkzaam als hondengeleider, had in 2016 een bijtincident meegemaakt waarbij zijn diensthond de buurvrouw had gebeten. Na dit incident werd bij hem PTSS vastgesteld. Eiser verzocht om erkenning van deze aandoening als beroepsziekte, maar de adviescommissie PTSS Politie adviseerde dat de PTSS niet beroepsgerelateerd was. De korpschef trok vervolgens de eerdere erkenning van de PTSS als beroepsziekte in, wat leidde tot het beroep van eiser.

De rechtbank overwoog dat het bijtincident plaatsvond in de thuissituatie van eiser en niet in het kader van opgedragen werkzaamheden. Eiser had toestemming gegeven aan zijn buurvrouw om de hond te aaien, wat volgens de rechtbank niet onder zijn professionele verantwoordelijkheden viel. De rechtbank oordeelde dat eiser, door de hond te laten aaien, buiten de zorg voor de hond trad en dat hij extra voorzorgsmaatregelen had moeten nemen om een incident te voorkomen. Eiser voerde aan dat zijn PTSS beroepsgerelateerd was en dat hij niet onvoorzichtig had gehandeld, maar de rechtbank verwierp dit argument.

Daarnaast werd het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat de situatie van een collega die ook door zijn hond was gebeten niet vergelijkbaar was. De rechtbank concludeerde dat de PTSS van eiser niet kon worden erkend als beroepsziekte, omdat deze niet voortvloeide uit de aard van zijn werkzaamheden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 31 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 18/1241
uitspraak van de meervoudige kamer van 31 juli 2019 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. H. Oosting),
en
De korpschef van Politie, verweerder
(gemachtigde: mr. P.H.M.E. van de Ven).
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten de bij eiser vastgestelde posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet te kwalificeren als beroepsziekte in de zin van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
Bij besluit van 19 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F. Schoree.
Overwegingen
1. Eiser is vanaf 2006 werkzaam als hondengeleider bij de Nationale Politie.
Op 22 augustus 2016 heeft een ‘bijtincident’ plaatsgevonden. De diensthond van eiser heeft, in diens achtertuin, de buurvrouw gebeten. Naar aanleiding daarvan is bij eiser in 2016 de diagnose PTSS vastgesteld. Eiser heeft op 14 oktober 2016 een aanvraag ingediend om de bij hem vastgestelde PTSS te laten erkennen als beroepsziekte. Op 7 juli 2017 heeft de adviescommissie PTSS Politie (adviescommissie) geadviseerd dat de PTSS niet beroepsgerelateerd is. Bij besluit van 18 juli 2017 heeft verweerder besloten om de ziekte PTSS te erkennen als beroepsziekte. Bij het primaire besluit heeft verweerder voormeld besluit ingetrokken, omdat het advies van de adviescommissie ten onrechte niet was overgenomen en besloten de PTSS niet te kwalificeren als beroepsziekte.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt -kort weergegeven- dat het bijtincident niet heeft plaatsgevonden in het kader van opgedragen werkzaamheden. Het was de beslissing van eiser om zijn buurvrouw de diensthond te laten aaien. Dat de hond de buurvrouw vervolgens aanvalt, heeft niets te doen met (de aard van) het werk. De permanente verantwoordelijkheid van eiser voor zijn diensthond maakt dit, volgens verweerder, niet anders.
3. Eiser voert in beroep aan -kort samengevat- dat de gediagnosticeerde PTSS is veroorzaakt door een beroepsgerelateerd incident, waarbij geen sprake is van eigen schuld of onvoorzichtigheid. Verweerder dient derhalve de bij eiser opgelopen PTSS te erkennen als beroepsziekte. In dit verband stelt eiser dat de permanente verantwoordelijkheid voor de diensthond wel degelijk maakt dat het incident samenhangt met (de aard van) het opgedragen werk. De hond verblijft verplicht op het huisadres van eiser. De noodzakelijke verzorging van de hond vindt plaats gedurende diensttijd, maar ook daarbuiten. Daarmee is de strikte scheiding tussen diensttijd en privétijd, volgens eiser niet in te nemen. Voorts doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat twee collega’s die door hun hond zijn gebeten een besluit dienstongeval hebben gekregen. Eiser is ook van mening dat hij zijn “zijn werkzaamheden niet te buiten is gegaan”. Bij de verzorging hoort immers ook het socialiseren van een hond.

4.De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 54a van Barp wordt in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder y, van het Barp wordt onder beroepsziekte verstaan: een ziekte, welke in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en die niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.
Op grond van de Circulaire PTSS Politie dient de ambtenaar die zijn ziekte PTSS als beroepsziekte wil laten aanmerken een schriftelijk verzoek in bij het bevoegd gezag. Voordat op de aanvraag van de ambtenaar wordt beslist, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviescommissie over het causale verband tussen de PTSS en het beroep en/of de werkomstandigheden (de beroepsgerelateerdheid).
Eiser is geleider als bedoeld in artikel 1, onder e, van de Regeling politiehonden en heeft, naar het oordeel van de rechtbank, uit dien hoofde bijzondere deskundigheid. De rechtbank wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 10 (examen geleider) en artikel 13 (certificering).
Blijkens de toelichting op artikel 3 van de Regeling voorzieningen hondengeleiders politie (Regeling) is een geleider permanent verantwoordelijk voor de diensthond, zowel tijdens de dienst als in privétijd. De diensthond dient immers ook buiten werktijd verzorgd te worden. In dat verband heeft de verzorger aanspraak op een compensatie in tijd of in geld. Het houden van de diensthond in de thuissituatie brengt een extra verantwoordelijkheid met zich mee. De verzorging van de diensthond vindt (naar de rechtbank begrijpt: strikt genomen) binnen werktijd plaats.
5. De rechtbank stelt vast dat het bijtincident heeft plaatsgevonden in de achtertuin en daarmee in de thuissituatie van eiser, nadat eiser zijn buurvrouw toestemming had gegeven om de hond daar te aaien. Hoewel eiser permanent, en dus ook in zijn privétijd, verantwoordelijk is voor de hond, is de rechtbank van oordeel dat het laten aaien van de hond niet als opgedragen werkzaamheden als bedoeld in het Barp kan worden gekwalificeerd nu eiser met het geven van de toestemming de hond te aaien buiten de verzorgende werkzaamheden is getreden. Met betrekking tot eisers stelling dat zijn hond in het kader van de verzorging ook moet worden gesocialiseerd (hetgeen derhalve volgens eiser zou zijn opgedragen), overweegt de rechtbank dat dit niet zó ver gaat dat de hond zou moeten kunnen worden geaaid door iemand die niet tot eisers gezin behoort. Zo eiser in het kader van de opvoeding van de hond toch overgaat tot een handelen dat tot een incident kan leiden, dan had hij op dat moment extra voorzorgsmaatregelen dienen te treffen (zoals bijvoorbeeld het aandoen van een muilkorf) en de hond extra alert dienen te begeleiden. Dit kan op grond van zijn deskundigheid ook van hem worden verwacht. Waar verweerder in het thans bestreden besluit ten overvloede overweegt dat sprake is van schuld respectievelijk onvoorzichtigheid aan de kant van eiser, is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit, ook in het licht van de hiervoor weergegeven toepasselijke regelgeving, als kern van de motivering van het besluit moet worden gezien.
6. Over eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel in zijn brief van 13 december 2018 (eisers collega [naam collega]), waarbij het betreffende bijtincident wel als dienstongeval is aangemerkt door verweerder, overweegt de rechtbank dat dit beroep niet kan slagen, omdat deze collega zélf is aangevallen door zijn hond, terwijl deze diens hond borstelde.

7.Het beroep is ongegrond.

8.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Bruijnzeels (voorzitter), en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. M.M.T. Coenegracht, leden, in aanwezigheid van mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2019.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 31 juli 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.