In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 augustus 2019 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in verband met een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gulpen-Wittem is verleend. De vergunninghouder had een omgevingsvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van een bestaand woonhuis met een derde bouwlaag, die voorzien zou worden van een plat dak. Verzoeker, die bezwaar had tegen deze vergunning, stelde dat het platte dak in strijd was met het bestemmingsplan, dat voorschrijft dat woningen ter plaatse met een puntdak moeten worden afgedekt.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de vergunninghouder al was begonnen met de bouwwerkzaamheden en dat het belang van de vergunninghouder op dat moment zwaarder woog dan dat van verzoeker. De voorzieningenrechter merkte op dat bij toewijzing van de gevraagde voorziening verzoeker niet zou kunnen bereiken dat er alsnog een kap op de woning zou worden geplaatst, en dat er bij afwijzing van de voorziening geen verandering zou komen in de bestaande vorm van het dak. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was voorbereid, maar dat dit niet leidde tot toewijzing van de voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de vergunninghouder een legitiem belang had bij de voortzetting van de bouwwerkzaamheden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de gemeente de mogelijkheid heeft om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarin het geconstateerde gebrek kan worden hersteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.