ECLI:NL:RBLIM:2019:7476

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
14 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2197uva
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van natuurvergunningen voor veehouderijen op basis van PAS door rechtbank Limburg

Op 19 augustus 2019 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in 38 vereenvoudigde PAS-zaken, waarbij milieuorganisaties de intrekking van verleende natuurvergunningen voor veehouderijen eisten. De rechtbank heeft deze beroepen gegrond verklaard, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019. In deze uitspraak werd geoordeeld dat de vergunningen, verleend op basis van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), niet rechtsgeldig waren omdat de positieve gevolgen van de maatregelen niet vooraf vaststonden. De rechtbank heeft de vergunningen vernietigd en bepaald dat de provincie Limburg de gevolgen van de plannen van de veehouderijen opnieuw moet beoordelen, zonder het PAS te gebruiken.

De rechtbank heeft de zaak behandeld zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. De vergunningen waren verleend op 15 juni 2017, maar de rechtbank oordeelde dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS was gemaakt, omdat deze niet voldeed aan de eisen van de Habitatrichtlijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moeten worden gebracht. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/2197

beslissing van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiseres 1], te [plaats], en de
[eiseres 2], te [plaats], eiseressen
(gemachtigde: ir. A.K.M. van Hoof),
en

het college van gedeputeerde staten van Limburg, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbende], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2017, kenmerk 2017/42462, heeft verweerder een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) verleend aan [belanghebbende], te [woonplaats] (vergunninghouder).
Tegen dit besluit (verder: het bestreden besluit) hebben eiseressen beroep ingesteld.

Overwegingen

1. De rechtbank doet na vereenvoudigde behandeling op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak zonder zitting.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit vergunning verleend voor een veehouderij die stikstofdepositie veroorzaakt op stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Verweerder heeft daarbij toepassing gegeven aan het Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: het PAS) en de daarbij behorende regelgeving die vanaf 1 juli 2015 van kracht is. De vergunning kan volgens verweerder worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is opgesteld. Met de toepassing en uitvoering van het PAS is volgens verweerder gewaarborgd dat de stikstofdepositie die de veehouderij zal veroorzaken niet zal leiden tot een aantasting van de natuurwaarden in Natura 2000-gebieden.
3. De strekking van het beroep is -kort gezegd- dat de vergunning niet kon worden verleend onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt, omdat de passende beoordeling en het PAS niet voldoen aan artikel 6 van de Habitatrichtlijn.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1603, geoordeeld dat de passende beoordeling die aan het PAS ten grondslag ligt niet voldoet aan de eisen die uit artikel 6 van de Habitatrichtlijn voortvloeien.
5. Dit betekent dat verweerder de vergunning voor de veehouderij niet kon verlenen onder verwijzing naar de passende beoordeling die voor het PAS is gemaakt. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 2.8 van de Wnb. Omdat deze beroepsgrond slaagt, hoeven de overige beroepsgronden niet meer te worden besproken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
7. Verweerder zal een nieuw besluit op de aanvraag van vergunninghouder moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Uit de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2019 volgt dat verweerder de gevolgen van de aangevraagde activiteit opnieuw in kaart moet brengen en alsnog moet beoordelen of een passende beoordeling is vereist. Verweerder kan voor het alsnog te nemen besluit op de aanvraag niet terugvallen op de eerder gevoerde procedure. Verweerder moet eerst een ontwerpbesluit opstellen en ter inzage leggen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de bij eiseressen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,-;
- bepaalt dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht van € 333,- vergoedt.
Deze beslissing is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 19 augustus 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.