In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 januari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de stichting Woningstichting Servatius en de huurders [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eisende partij, Woningstichting Servatius, vorderde ontruiming van de woning van de gedaagden wegens aanhoudende overlast die zij veroorzaakten. De overlast bestond uit het afspelen van harde muziek, luid schreeuwen, het roken van wiet en intimiderend gedrag naar buurtbewoners. Ondanks herhaalde waarschuwingen en gesprekken met de huurders, bleef de overlast aanhouden, wat leidde tot de beslissing van Servatius om juridische stappen te ondernemen.
De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was van de overlast en dat het spoedeisend belang van de vordering van Servatius was aangetoond. De gedaagden voerden aan dat de zaak te complex was voor een kort geding en dat er geen spoedeisend belang was, maar de rechter verwierp deze argumenten. De rechter oordeelde dat de gedaagden zich niet als goede huurders hadden gedragen en dat de overlast de woonomgeving van andere huurders ernstig verstoorde.
Uiteindelijk werd de vordering tot ontruiming toegewezen, waarbij de gedaagden werden veroordeeld om binnen veertien dagen de woning te ontruimen en de proceskosten te betalen. De rechter stelde vast dat Servatius geen aparte machtiging nodig had om de ontruiming te effectueren, gezien de wettelijke bevoegdheden van de deurwaarder. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van huurders en de mogelijkheden voor verhuurders om op te treden bij ernstige overlast.