ECLI:NL:RBLIM:2019:8309

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 september 2019
Publicatiedatum
13 september 2019
Zaaknummer
7972209 CV EXPL 19-5536
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming huurovereenkomst en dwangsom in kort geding

In deze zaak, die op 12 september 2019 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderden eisers, [eisers] c.s., de ontruiming van een gehuurde woning door gedaagde. De huurovereenkomst tussen [naam verhuurder] en gedaagde was van rechtswege geëindigd op 1 augustus 2019, maar gedaagde had het gehuurde nog niet verlaten. Eisers stelden dat gedaagde zonder recht of titel in het gehuurde verbleef en vroegen de kantonrechter om gedaagde te veroordelen tot ontruiming, met een dwangsom voor het geval gedaagde niet zou voldoen aan de ontruimingsverplichting.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2019 voerde gedaagde aan dat zij met haar drie minderjarige kinderen in de woning verbleef en dat zij pas over zes maanden een nieuwe woning toegewezen zou krijgen via Woningcorporatie Woonpunt. Gedaagde vroeg om uitstel van de ontruiming, maar eisers verzetten zich hiertegen, verwijzend naar de duidelijke einddatum van de huurovereenkomst en hun verbouwingsplannen.

De kantonrechter oordeelde dat er geen aanleiding was om te anticiperen op mogelijke wetswijzigingen en dat gedaagde vanaf 1 augustus 2019 zonder recht of titel in het gehuurde verbleef. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een ontruimingstermijn van 28 dagen na betekening van het vonnis. De kantonrechter wees de gevorderde machtiging voor ontruiming af, aangezien de wet voldoende bevoegdheden aan de deurwaarder verleent. Gedaagde werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die op € 902,06 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7972209 \ CV EXPL 19-5536
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 12 september 2019
in de zaak van:

1.[eiser sub 1] , en

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
eisers,
gemachtigde mr. B.M.M. Hepkema,
tegen:
[gedaagde] ,
wonend [adres] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. R. Mahovic.
Partijen zullen hierna [eisers] c.s. en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 6
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 29 augustus 2019 waarbij [naam beheerder] , de beheerder van de onroerende zaken van [eisers] c.s., bijgestaan door
mr. Hepkema voornoemd en [gedaagde] , bijgestaan door mr. Mahovic voornoemd, zijn verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

De volgende gestelde feiten zijn door [gedaagde] ter zitting onweersproken gelaten en worden daarom hier als vaststaand aangenomen:
2.1.
Tussen [naam verhuurder] als verhuurder en [gedaagde] als huurder is een huurovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten (van 1 augustus 2018 tot en met 31 juli 2019) voor de onzelfstandige woonruimte gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] (verder: het gehuurde). Er geldt voor deze overeenkomst geen huurdersbescherming.
2.2.
[eisers] c.s. zijn per 27 november 2018 onder algemene titel eigenaren van het pand aan de [adres] te [woonplaats 2] , waaronder het gehuurde is begrepen, geworden en gelden vanaf dat moment als verhuurders van [gedaagde] .
2.3.
[eisers] c.s. hebben bij brief van 5 februari 2019 aan [gedaagde] bericht dat zij de huurovereenkomst niet meer wensen voort te zetten. Bij aangetekende brief van
14 mei 2019 heeft [naam beheerder] voor en namens [eisers] c.s. [gedaagde] nogmaals bericht dat de huurovereenkomst eindigt op 1 augustus 2019. Bij aangetekende brief van 3 juni 2019 werd die mededeling herhaald. Bij exploot van 10 juli 2019 is een brief van 8 juli 2019 en voormelde aangetekende brieven aan [gedaagde] betekend.
2.4.
De huurovereenkomst is van rechtswege geëindigd op 1 augustus 2019. [gedaagde] had het gehuurde ten tijde van de mondelinge behandeling nog niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] c.s. vorderen, samengevat, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. veroordeling van [gedaagde] om het gehuurde aan de [adres] te [woonplaats 2] te ontruimen en te verlaten op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag met een maximum verbeurte van € 15.000,00 en met machtiging van [eisers] c.s. om zo nodig de ontruiming op kosten [gedaagde] en met behulp van de sterke arm van justitie en politie te laten uitvoeren,
2. [gedaagde] te gebieden om binnen veertien dagen na dit vonnis om het gehuurde ex art. 2.2. van de algemene bepalingen terug te brengen in de staat waarin zij het gehuurde betrok op straffe van een dwangsom van € 150,00 per dag met een maximum van € 15.000,00,
3. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de contractuele boete ex art. 11.1 sub c van de huurovereenkomst althans een gebruiksvergoeding ex art. 19.10 van de algemene bepalingen vanaf 1 augustus 2019 tot de dag waarop [gedaagde] aan haar verplichtingen onder 1 en 2 heeft voldaan,
4. [gedaagde] te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
[eisers] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag de met [gedaagde] gesloten huurovereenkomst per 1 augustus 2019 van rechtswege is beëindigd en dat [gedaagde] zonder recht of titel in het gehuurde verblijft.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, indien nodig, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is niet betwist en volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat zij weet dat [eisers] c.s. gelijk hebben. Zij woont met haar drie minderjarige kinderen en haar zus in het gehuurde en heeft op 28 augustus 2019 een overeenkomst met Woningcorporatie Woonpunt (verder: Woonpunt) ondertekend. Het probleem is dat zij pas over zes maanden een woning via Woonpunt toegewezen zal krijgen en met vijf personen op straat komt te staan indien zij de woning van [eisers] c.s. voor die tijd moet ontruimen. Aangezien er geen nieuwe woonruimte voor haar voorhanden is, is zij in het gehuurde gebleven. Zij wil niet in de woning blijven wonen doch heeft tijd nodig om een nieuwe woning te zoeken. In dat kader vraagt [gedaagde] vier tot vijf maanden uitstel van de ontruiming aan [eisers] c.s. en aan de kantonrechter om te anticiperen op het wetsvoorstel voor kortlopende huurovereenkomsten.
4.3.
[eisers] c.s. verzetten zich tegen de gevraagde anticipatie temeer nu de huidige wetgeving (nog) geldt en duidelijk is. [gedaagde] wist in april en mei 2019 al dat de huurovereenkomst niet zou worden voortgezet en zou eindigen per 1 augustus 2019. Vanwege voorgenomen verbouwingsplannen aan het pand willen [eisers] c.s. de huurovereenkomst niet verlengen noch [gedaagde] toestaan nog een aantal maanden in het gehuurde te blijven. Op 8 september 2019 gaat het dak van de woning af en in het weekend van 31 augustus verhuizen de bovenburen van [gedaagde] . [eisers] c.s. persisteren bij hun vorderingen en vragen vonnis.
4.4.
De kantonrechter stelt voorop dat hij geen aanleiding ziet noch voldoende reden heeft om te anticiperen op eventueel komende wetgeving. Met inachtneming van de niet betwiste ontvangst van de aangetekende brieven dat de huurovereenkomst niet wordt voortgezet en met de niet betwiste einddatum van de huurovereenkomst verblijft [gedaagde] vanaf 1 augustus 2019 zonder recht of titel in het gehuurde. Deze omstandigheden leiden er toe dat de onder 1 gevorderde ontruiming zal worden toegewezen met dien verstande dat, gelet op de gezinssamenstelling van [gedaagde] , de ontruimingstermijn op 28 dagen na betekening van dit vonnis zal worden gesteld. De gevorderde machtiging zal worden afgewezen. [eisers] c.s. behoeven geen machtiging van de kantonrechter om het toe te wijzen bevel tot ontruiming zo nodig af te dwingen. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (artikelen 555 e.v. Rv in verbinding met artikel 444 Rv) worden toereikend geacht. De dwangsom zal worden toegewezen tot € 1.500,00 per maand of een gedeelte van een maand met een maximum verbeurte van € 10.000,00.
4.5.
Het onder 2 gevorderde zal worden afgewezen nu deze vordering op geen enkele wijze is onderbouwd voor beoordeling in kort geding. Het onder 3 gevorderde zal worden afgewezen nu de geformuleerde voorwaarde van de hiervoor onder 2 afgewezen vordering nimmer zal intreden.
4.6.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eisers] c.s. tot aan de datum van dit vonnis begroot op € 902,06, bestaande uit € 720,00 aan salaris gemachtigde, € 101,06 aan explootkosten en € 81,00 aan griffierecht. De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als nader in het dictum is bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen 28 dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met aanhorigheden gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] met al het hare en de haren te verlaten, te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eisers] c.s. te stellen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.500,00 per maand of een gedeelte van een maand met een maximum verbeurte van
€ 10.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eisers] c.s. gerezen en tot aan dit vonnis begroot op € 902,06,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eisers] c.s. volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van maximaal € 68,00 van de betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
type: YT