ECLI:NL:RBLIM:2019:8761

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 september 2019
Publicatiedatum
27 september 2019
Zaaknummer
C/03/267952 / KG ZA 19-401
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil inzake dwangbevel en rechtmatigheid van naheffingsaanslagen toeristenbelasting

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], de staking van de tenuitvoerlegging van executoriale beslagen die door de Gemeente Meerssen zijn gelegd op basis van dwangbevelen. De rechtbank Limburg behandelt deze vordering in kort geding. De eisers zijn vennoten van een vennootschap onder firma, die naheffingsaanslagen toeristenbelasting hebben ontvangen van de gemeente. De gemeente heeft deze aanslagen opgelegd vanwege onbetaalde toeristenbelasting over de jaren 2011 tot en met 2015. Eisers stellen dat de gemeente onzorgvuldig heeft gehandeld en dat er sprake is van een noodtoestand, maar de rechtbank oordeelt dat er geen juridische of feitelijke misslagen zijn aangetoond. De rechtbank stelt vast dat de rechtmatigheid van de onherroepelijke besluiten moet worden aangenomen en dat de bestuursrechtelijke vragen in deze executieprocedure geen rol mogen spelen. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/267952 / KG ZA 19-401
Vonnis in kort geding van 26 september 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B.K. Louws,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE MEERSSEN,
zetelend te Meerssen,
gedaagde,
advocaat mr. F.A. Pommer en mr. C.F.H. Donners.
Partijen zullen hierna (gezamenlijk) [eisers] , (afzonderlijk) [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] , en Gemeente Meerssen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 14
  • de conclusie van antwoord in kort geding met producties 1 tot en met 5
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 24 september 2019
  • de reactie op de conclusie van antwoord in kort geding van [eisers]
  • de pleitnota van Gemeente Meerssen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] zijn vennoten van de vennootschap onder firma [handelsnaam 1]
, tevens handelend onder de naam [handelsnaam 2] (hierna: de VOF). [eiseres sub 2] is volgens het uittreksel van het handelsregister onbeperkt bevoegd, [eiser sub 1] is beperkt bevoegd tot een bedrag van € 4.500,00.
2.2.
Bij brief van 19 december 2016 heeft Gemeente Meerssen aan [handelsnaam 2] (ter attentie van [eiseres sub 2] ) ambtshalve de volgende naheffingsaanslagen toeristenbelasting opgelegd:
2011 - € 14.883,00,
2012 - € 14.883,00,
2013 - € 14.883,00,
2014 - € 19.347,90 en
2015 - € 19.347,90.
De bepaling van de grondslag voor de naheffingsaanslagen (14.883 overnachtingen) is in die brief toegelicht.
2.3.
Bij brief van 23 januari 2017 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ), werkzaam bij Ureka Milieu Juridisch Adviesburo te Bodegraven-Reeuwijk, namens de VOF ( [eiseres sub 2] ) bezwaar gemaakt bij Gemeente Meerssen tegen de ambtshalve opgelegde aanslagen toeristenbelasting 2011 tot en met 2015.
2.4.
Bij brief van 9 mei 2017 heeft Gemeente Meerssen – kort gezegd – aan [naam 1] onder meer laten weten een niet ondertekend e-mailbericht van 21 april 2017 (het bezwaarschrift) zonder bijlagen te hebben ontvangen. “Omdat wij niet eerdere kennis hebben kunnen nemen van dit bezwaarschrift ga ik als ontvangstdatum uit van 21 april 2017. De naheffingsaanslagen zijn gedagtekend 19 december 2017 [de rechtbank leest en begrijpt: 2016]. Het bezwaarschrift is door ons ontvangen op 21 april 2017. Dat is niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van de naheffingsaanslagen. Indien u alsnog een machtiging overlegd zal ik te beoordelen of u ontvankelijk bent in uw bezwaar. Nu het bezwaarschrift door ons formeel ontvangen is op 21 april 2017 bent u feitelijk niet ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. (...) U dient mij dan ook overtuigend aan te tonen dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. (...) Indien u uiterlijk 29 mei 2017 niet hebt gereageerd zal het bezwaarschrift niet in behandeling worden genomen. (...)”
2.5.
Bij brief van 2 oktober 2018 heeft Gemeente Meerssen aan de VOF (ter attentie van [eiseres sub 2] ) een betalingsherinnering gestuurd betreffende de naheffingsaanslagen toeristenbelasting 2011 tot en met 2015 en verzoekt Gemeente Meerssen de VOF het totaalbedrag van € 83.344,80 binnen 14 dagen over te maken.
2.6.
Bij brief van 22 oktober 2018 heeft Gemeente Meerssen de VOF (ter attentie van [eiseres sub 2] ) – kort gezegd – aangemaand het totaal verschuldigde bedrag van € 83.360,80 binnen 14 dagen na dagtekening te voldoen. Mocht niet binnen de termijn worden betaald, dan zal de incasso van de vordering worden overgedragen aan de deurwaarder en zijn de daaruit voortvloeiende kosten voor rekening van de VOF.
2.7.
Op 13 november 2018 heeft Gemeente Meerssen een dwangbevel met bevel tot betaling (met een totaalbedrag van € 90.805,80) aan [eiseres sub 2] gestuurd.
2.8.
Bij brief van 20 december 2018 heeft ing. [naam 2] , werkzaam als rentmeester bij [naam 2] Vastgoed B.V. te Roermond, als gevolmachtigde van [eiseres sub 2] (“exploitant van de [handelsnaam 2] ”) bezwaar ingediend tegen dwangbevel toeristenbelasting periode 2011 tot en met 2015.
2.9.
Bij exploot van 27 juni 2019 heeft de belastingdeurwaarder van Gemeente Meerssen aan [eiseres sub 2] een dwangbevel van 13 november 2018 betekend en [eiseres sub 2] bevolen binnen twee dagen te voldoen een hoofdsom van € 83.360,80, invorderingsrente PM en kosten betekening dwangbevel van € 7.445,00.
2.10.
Na op 29 mei 2019 daartoe verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank te hebben verkregen onder voorwaarde dat Gemeente Meerssen “binnen een termijn van dertig dagen na het leggen van het eerste beslag de hiervoor vermelde vorderingen in rechte instelt, voor zover deze vorderingen nog niet in rechte zijn ingesteld”, heeft Gemeente Meerssen op 3 juli 2019 ten laste van [eiser sub 1] conservatoir beslag gelegd op (i) een personenauto, merk Ferrari, type 360 Modena met kenteken [kenteken 1] (inclusief een sleutel en kentekenbewijs) en (ii) een bromfiets, merk Piaggio met kenteken [kenteken 2] (inclusief een sleutel). Deze goederen zijn dadelijk conservatoir in beslag genomen en in gerechtelijke bewaring gegeven.
2.11.
Na op 29 mei 2019 daartoe verlof van de voorzieningenrechter van de rechtbank te hebben verkregen onder voorwaarde dat Gemeente Meerssen “binnen een termijn van dertig dagen na het leggen van het eerste beslag de hiervoor vermelde vorderingen in rechte instelt, voor zover deze vorderingen nog niet in rechte zijn ingesteld”, heeft Gemeente Meerssen op 3 juli 2019 ten laste van [eiseres sub 2] executoriaal beslag gelegd op (i) een personenauto, merk Land Rover, type Freelander met kenteken [kenteken 3] (inclusief een sleutel en kentekenbewijs), (ii) een personenauto, merk Volkswagen, type Touareg met kenteken [kenteken 4] (inclusief een sleutel en kentekenbewijs) en (iii) een motorfiets, merk Harley Davidson, type Fat Boy met kenteken [kenteken 5] (inclusief sleutel enkentekenbewijs). Deze goederen zijn dadelijk executoriaal in beslag genomen en in gerechtelijke bewaring gegeven.
2.12.
Bij brief van 10 juli 2019 heeft Gemeente Meerssen [eiseres sub 2] in het kader van haar bezwaarschrift van 20 december 2018 (zie rov. 2.8.) uitgenodigd voor een hoorzitting, die gepland is op 16 juli 2019.
2.13.
Bij brief van 16 juli 2019 heeft (de advocaat van) [eiser sub 1] zijn zienswijze ingediend in reactie op een brief van Gemeente Meerssen van 3 juli 2019, waarin het voornemen kenbaar is gemaakt tot het nemen van een invorderingsbesluit. In de zienswijze heeft [eiser sub 1] – kort gezegd – aangevoerd dat de VOF ten onrechte geen naheffingsaanslagen heeft ontvangen, maar [eiseres sub 2] . [eiseres sub 2] heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar vervolgens is nimmer een besluit op het bezwaar gekomen. [eiser sub 1] heeft geen naheffingsaanslagen ontvangen en om die reden geen mogelijkheid gehad bezwaar te kunnen maken. De dwangbevelen zijn uitgevaardigd tegen [eiseres sub 2] en er is beslag gelegd onder de VOF en onder [eiser sub 1] , terwijl hij enkel de brief van 3 juli 2019 heeft ontvangen.
2.14.
Bij brief van 6 augustus 2019 aan de advocaat van [eiser sub 1] heeft Gemeente Meerssen gereageerd op de zienswijze van [eiser sub 1] van 16 juli 2019. Er wordt geconcludeerd dat de zienswijze van [eiser sub 1] geen aanleiding geeft om af te zien van het voornemen om de openstaande toeristenbelasting bij [eiser sub 1] in te vorderen. “(...) deze brief [strekt] er uitsluitend toe om u ervan op de hoogte te stellen dat ik (definitief) invorderingsmaatregelen jegens u zal treffen. Deze brief is daarmee informerend van aard en géén besluit, zoals u veronderstelt. Anders dan de Algemene wet bestuursrecht (art 5:37) bevat de Invorderingswet 1990 – die op de naheffingsaanslagen van toepassing is – geen verplichting om, alvorens aan te manen tot betaling, eerst een invorderingsbesluit te nemen. Op grond van artikel 11 van de Invorderingswet 1990 mag ik, bij het uitblijven van een belastingaanslag binnen de gestelde termijn, direct een aanmaning versturen. (...) Omdat er geen sprake is van een besluit kunt u tegen deze brief ook geen bezwaar maken of een voorlopige voorziening aanvragen. (...)”
2.15.
Bij brief van 7 augustus 2019 aan de [handelsnaam 2] (ter attentie van [eiser sub 1] ) heeft Gemeente Meerssen de VOF aangemaand te betalen.
2.16.
Bij exploot van 16 september 2019 heeft de belastingdeurwaarder van
Gemeente Meerssen aan [eiser sub 1] een dwangbevel van 3 september 2019 betekend en [eiser sub 1] bevolen binnen twee dagen de in het exploot genoemde verschuldigde bedragen te voldoen.
2.17.
Tot op heden heeft [eiser sub 1] noch [eiseres sub 2] aan Gemeente Meerssen betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiseres sub 2] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairte bepalen dat het conservatoir beslag ten aanzien van eiser sub 1 van rechtswege is vervallen en daarbij te bepalen dat gedaagde binnen 5 werkdagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de conservatoir in beslag genomen goederen dient te retourneren aan eiser sub 1;
primairten aanzien van eiser sub 2 en
subsidiairten aanzien van eiser sub 1 voor zover de primaire vordering niet is toegewezen, te bepalen dat zowel de conservatoir als executoriaal in beslag genomen goederen binnen 5 werkdagen na het in deze te wijzen vonnis geretourneerd dienen te worden door gedaagde, onder de voorwaarde dat de vervangende zekerheid op de rekening derdengelden van het kantoor van mr. Louws blijft staan totdat onherroepelijk in een bodemprocedure is vast komen te staan welk bedrag eisers aan gedaagde dienen te betalen, onder de voorwaarde dat de te starten bodemprocedure binnen 60 dagen na het in deze te wijzen vonnis aanhangig dient te zijn, dan wel binnen een termijn in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen;
subsidiairten aanzien van eiser sub 2 en
meer subsidiairten aanzien van eiser sub 1 gedaagde te verbieden de executoriaal en conservatoir in beslag genomen goederen te doen verkopen totdat onherroepelijk in een bodemprocedure is vast komen te staan welk bedrag eisers aan gedaagde dienen te betalen, onder de voorwaarde dat de te starten bodemprocedure binnen 60 dagen na het in deze te wijzen vonnis aanhangig dient te zijn, dan wel binnen een termijn in goede justitie door de voorzieningenrechter te bepalen;
aan een eventuele veroordeling zoals verzocht onder a, b en c een dwangsom te verbinden van € 1.000,00 voor iedere dag dat gedaagde in gebreke blijft aan voormeld gebod/verbod te voldoen;
gedaagde te veroordelen in de kosten van dit kort geding.
3.2.
Gemeente Meerssen voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is overigens niet betwist.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat met het uitvaardigen van een dwangbevel op 3 september 2019 dat bij exploot van 16 september 2019 aan [eiser sub 1] is betekend, hetgeen een executoriale titel verschaft, thans nog enkel de executie van twee executoriale beslagen ter beoordeling voorliggen. De voorzieningenrechter gaat om die reden voorbij aan al hetgeen met betrekking tot de executie van het conservatoire beslag is gesteld. Gelet hierop ligt het bij petitum sub a gevorderde alsook het overige ter zake het conservatoire beslag bij petitum gevorderde voor afwijzing gereed.
4.3.0.
Het onderhavige kort geding betreft een executiegeschil in de zin van art. 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
4.3.1.
In een executieprocedure bij de burgerlijke (voorzieningen)rechter, wiens bevoegdheid ten aanzien van executiegeschillen uitdrukkelijk in art. 4:123 Awb is gehandhaafd, mogen bestuursrechtelijke vragen die verband houden met de rechtmatigheid van de onderliggende (invorderings- / naheffings)beschikking in beginsel geen rol meer spelen. Dergelijke vragen horen, zo blijkt uit de wetsgeschiedenis, thuis in de bezwaar- en beroepsprocedures die mogelijk aan de tenuitvoerlegging van het dwangbevel zijn voorafgegaan (Vgl. Kamerstukken II, 2003-2004, 29 702, nr. 3, p. 25; Hof Den Bosch
12 november 2013, AB 2014/56).
4.3.2.
De executierechter kan slechts staking van de tenuitvoerlegging van een executoriale titel bevelen als hij van oordeel is dat de executant (i.c. Gemeente Meerssen) – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerden (i.c. [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] ) die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal onder meer het geval kunnen zijn als de executoriale titel klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of als de executie op grond van naderhand gebleken feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerden een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard (onder meer HR 22 april 1983, NJ 1984/145 en HR 22 december 2006, NJ 2007/173).
4.4.
Gesteld noch gebleken is dat executie aan de zijde van [eisers] een noodtoestand zal doen ontstaan, zodat de voorzieningenrechter hieraan voorbijgaat.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt – als onweersproken – vast dat (i) [eisers] door Gemeente Meerssen voldoende in de gelegenheid zijn gesteld om
zelfgegevens aan te leveren op grond waarvan Gemeente Meerssen de aanslagen toeristenbelasting over 2011 tot en met 2015 had kunnen berekenen en vaststellen, maar dat [eisers] dit om hen moverende reden niet hebben gedaan, (ii) [eisers] als vennoten van de VOF (zij het ontijdig en/of ondeugdelijk) gebruik hebben gemaakt van de bestuursrechtelijke mogelijkheden om tegen de door Gemeente Meerssen opgelegde naheffingsaanslagen toeristenbelasting 2011 tot en met 2015 bezwaar te maken, (iii) moet worden uitgegaan van de formele rechtskracht van de besluiten waarbij de betalingsverplichting is vastgesteld en (iv) de vorderingen van Gemeente Meerssen daarmee onherroepelijk vaststaan. Gelet op het voorgaande moet van de rechtmatigheid van de onherroepelijke besluiten worden uitgegaan. Van een misslag is dan ook geen sprake.
4.6.
Het beroep van [eisers] op de
Leidraad invordering BsGW(onder 1.1.5.) op grond van welk beleid Gemeente Meerssen “invorderingsmaatregelen niet neemt dan wel zoveel als mogelijk terugdraait indien blijkt dat de belastingaanslag in materiele zin niet verschuldigd kan zijn, ook al is deze onherroepelijk”, faalt in het licht van het – onweersproken – verweer van Gemeente Meerssen, te weten dat de naheffingsaanslagen zijn opgelegd eind 2016, terwijl de Leidraad eerst op 19 mei 2017 in werking is getreden en de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb) bovendien afwijkingen toestaat (de inherente afwijkingsbevoegdheid ex art. 4:84 Awb).
4.7.
Ten slotte is niet (summierlijk) aannemelijk geworden dat Gemeente Meerssen onzorgvuldig of in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld dan wel dat sprake is van misbruik van recht door Gemeente Meerssen. Immers, [eisers] hebben, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, geen gegevens aangeleverd bij Gemeente Meerssen, waarna Gemeente Meerssen de VOF terecht ambtshalve naheffingsaanslagen toeristenbelasting heeft opgelegd. Ook hebben [eisers] verzuimd tijdig en op de juiste wijze bezwaar tegen de naheffingsaanslagen te maken, hetgeen voor hun rekening en risico van komt en niet Gemeente Meerssen kan worden verweten. Ook in dit kader is van een misslag geen sprake.
4.8.
Uit al het vooroverwogene volgt dat de vorderingen van [eisers] dienen te worden afgewezen.
4.9.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Gemeente Meerssen begroot op
€ 639,00 (griffierecht) en € 980,00 (salaris advocaat). De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Gemeente Meerssen begroot op € 1.619,00, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 14 dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2019. [1]

Voetnoten

1.type: JC