ECLI:NL:RBLIM:2019:8813

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 oktober 2019
Publicatiedatum
1 oktober 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3031u
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omvang van de aan eiser toegekende hulp bij het huishouden in het kader van de Wmo 2015

In deze zaak gaat het om de omvang van de aan eiser toegekende hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser, een 70-jarige man met ernstige jicht en twee donorlongen, heeft problemen met het voeren van een huishouden en heeft eerder hulp bij het huishouden ontvangen. De rechtbank behandelt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, die de hulp bij het huishouden aanvankelijk heeft vastgesteld op 170 minuten per week en later heeft herzien naar 185 minuten per week. Eiser is van mening dat de ruimte waar zijn wasmachine en droger staan niet is meegenomen in de beoordeling van de toegekende hulp, wat volgens hem leidt tot onvoldoende ondersteuning.

De rechtbank oordeelt dat het college in zijn beleidsregels beperkingen heeft opgenomen die verder gaan dan de bepalingen in de verordening. De rechtbank vindt geen steun in de Wmo 2015 voor de bepaling dat de omvang van de ondersteuning is gerelateerd aan de ruimtes die dagelijks in gebruik zijn. De rechtbank stelt vast dat de ruimte waar de wasmachine en droger staan ook moet worden meegenomen in de beoordeling van de hulp bij het huishouden, aangezien het doen van de was tot het dagelijks leven behoort. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het betaalde griffierecht aan eiser vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB ROE 18/3031

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2019 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 10 april 2018 tot en met 9 april 2023 hulp bij het huishouden toegekend in natura voor 170 minuten per week.
Bij besluit van 7 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herzien en de omvang vastgesteld op 185 minuten per week.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2019.
Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiser is een thans 70-jarige man, woont alleen en zelfstandig en is bekend met ernstige jicht en hij heeft twee donorlongen. Eiser ondervindt problemen bij het voeren van een huishouden. Er is sprake van overname van de lichte en zware huishoudelijke taken, en overname van de wasverzorging.
3. Aan eiser was van 6 juni 2014 tot en met 9 april 2018 hulp bij het huishouden toegekend voor 215 minuten per week. Na afloop van deze indicatie heeft eiser verlenging van de hulp bij het huishouden aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser voor de periode van 10 april 2018 tot en met 9 april 2023 hulp bij het huishouden toegekend in natura voor 170 minuten per week. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herzien en de omvang vastgesteld op 185 minuten per week, in verband met meerzorg voor extra was en de ten onrechte toegekende 15 minuten voor het trappenhuis. Daarbij is sprake van de volgende onderverdeling:
- licht huishoudelijk werk: 40 minuten
- zwaar huishoudelijk werk: 70 minuten
- wasverzorging: 45 minuten
- meerzorg (extra was): 30 minuten
Daarbij heeft verweerder eiser wel aangeraden om te bekijken in hoeverre de problemen waardoor er extra was ontstaat, kunnen worden ondervangen met incontinentiemateriaal. Bij een volgende verlenging is dit een aspect dat uitdrukkelijk betrokken zal worden in het kader van eigen kracht.
4. Eiser kan zich met de besluitvorming van verweerder niet verenigen. Hiertoe voert hij in beroep aan dat verweerder onterecht de ruimte waar de wasmachine en droger staan niet heeft meegenomen bij de toegekende omvang voor de hulp bij het huishouden. Eiser geeft aan dat hij deze ruimte frequent gebruikt in verband met de extra was die hij heeft. Door beperkte ventilatiemogelijkheden is deze ruimte extra vochtig, waardoor er meer kans bestaat op schimmelvorming. Met de in het verleden toegekende hulp bij het huishouden voor 215 minuten per week was de hulp in staat het huis goed schoon te houden.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift, naast het reeds in het bestreden besluit ingenomen standpunt, nog aangegeven dat de ruimte waar de wasmachine en droger staan geen basisruimte betreft, waardoor het niet noodzakelijk is om hiervoor extra minuten hulp bij het huishouden toe te kennen. Temeer nu hier maar een of twee keer per week een was wordt gedraaid. Dat de ruimte mogelijk een vochtprobleem kent als gevolg van beperkte ventilatiemogelijkheden maakt dit niet anders. De Wmo is niet gericht op het bestrijden van vochtproblemen als gevolg van gebreken in de ventilatie van een ruimte. Eiser dient hiertoe zelf een voorziening te treffen.
6. In geschil is de omvang van de aan eiser toegekende hulp bij het huishouden. Bij de beoordeling door de rechtbank is het navolgende (wettelijk) kader van belang.
Artikel 1.2.1, sub a, van de Wmo 2015 bepaalt dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 bepaalt – voor zover van belang – dat het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.
De gemeenteraad stelt bij verordening de regels vast die noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen
besluiten of te verrichten handelingen (artikel 2.1.3 eerste lid van de Wmo 2015).
In de verordening wordt in ieder geval bepaald op welke wijze en op basis van welke criteria
wordt vastgesteld of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid,
participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt (artikel 2.1.3 tweede lid aanhef en onder a van de Wmo 2015).
Ter voldoening aan het vorengaande is de Verordening jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2015 (Verordening) vastgesteld.
Ingevolge deze verordening komt een cliënt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening voor zover de cliënt de problemen of beperkingen zoals omschreven in artikel 2.3.5 lid 3 en 4 Wmo 2015 niet kan verminderen of wegnemen op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel door middel van gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen (artikel 4, tweede lid van de Verordening).
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor maatschappelijke ondersteuning indien deze een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven (artikel 4, vierde lid van de Verordening).
Ter nadere uitwerking van de Wmo 2015 en de Verordening heeft verweerder het Besluit jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning Venlo 2018 (Besluit) en de Beleidsregels Richtlijnen voor de beoordeling van de ondersteuningsbehoefte 2018 (Beleidsregels) opgesteld.
Ingevolge artikel 4.2, derde lid van het Besluit, wordt bij het bepalen van de omvang van ondersteuning bij het voeren van een huishouden uitgegaan van de ruimtes in het woonhuis die voor het dagelijks leven redelijkerwijs noodzakelijk zijn en van de werkzaamheden die daarvoor gemiddeld per week nodig zijn, zoals toegelicht in de beleidsregel.
In paragraaf 1.5 van de Beleidsregels zijn nadere bepalingen over hulp bij het huishouden opgenomen. De omvang van de ondersteuning, zoals bedoeld in artikel 4.2, lid 3 van het besluit, is gerelateerd aan de ruimtes in een woning die voor het dagelijks gebruik redelijkerwijs schoon en leefbaar moeten zijn. Deze ruimtes zijn de huiskamer, keuken, een slaapkamer, badkamer en toilet (samen hierna te noemen: woning). Dit zijn de basisruimtes met een noodzaak in gebruik zoals bedoeld in artikel 4.2 en 4.3 van het besluit. Er wordt rekening gehouden met de specifieke gezinssamenstelling. Het houden van huisdieren is een persoonlijke keuze, met uitzondering van hulphonden en in beginsel geen reden tot toekenning van extra hulp.
Er worden richttijden gehanteerd die het sociale wijkteam helpen bij de inschatting van de benodigde uren ondersteuning. Dat betekent dat hiervan gemotiveerd kan worden afgeweken als dat nodig is voor het bieden van individueel maatwerk. De basis is het aantal kamers dat minimaal noodzakelijk is en (bijna) dagelijks gebruikt wordt naast de algemene leefruimtes en de aanwezigheid van kinderen. De grootte van de woning en de leefgewoonten leiden niet standaard tot een grotere omvang van de ondersteuning.
In de beleidsregels zijn normtijden opgenomen die richtinggevend zijn om te hanteren voor de huishoudelijke taken (bij volledige overname).
7. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit volgt dat de toegekende maatwerkvoorziening is gebaseerd op de Beleidsregels 2018, waarbij de omvang van de hulp bij het huishouden is gerelateerd aan woonruimtes die dagelijks in gebruik zijn en de normtijden zijn opgenomen die richtinggevend zijn om te hanteren voor de huishoudelijke taken.
8. De rechtbank vindt, nog daargelaten dat het niet toelaatbaar is om in beleidsregels beperkingen op te nemen die verder gaan dan de bepalingen in de verordening, geen steun in de Wmo 2015 noch in de wetsgeschiedenis voor de bepaling in de Beleidsregels dat de omvang van de ondersteuning is gerelateerd aan de ruimtes in een woning die voor het dagelijks gebruik redelijkerwijs schoon en leefbaar moeten zijn. Deze ruimtes zijn de huiskamer, keuken, een slaapkamer, badkamer en toilet (samen hierna te noemen: woning).
Daarnaast merkt de rechtbank op dat de definitie van de omvang van de hulp bij het huishouden in de Beleidsregels niet overeenkomt met de definitie in het Besluit, nu bij deze laatste gesproken wordt over ruimtes in het woonhuis die voor het dagelijks leven redelijkerwijs noodzakelijk zijn in plaats van voor het dagelijks gebruik.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op voorhand niet worden bepaald dat overige huishoudelijke werkzaamheden, zoals het schoonhouden van andere ruimten in het geheel niet onder de door het college te verstrekken hulp bij het huishouden vallen. Het voorgaande betekent niet dat bij hulp bij het huishouden niet op een andere manier rekening mag worden gehouden met ruimten in huis waarvan weinig gebruik wordt gemaakt dan met ruimten die bijna dagelijks worden gebruikt. In het geval van eiser zal derhalve ook rekening moeten worden gehouden met de ruimte waar de wasmachine en droger staat, ook wanneer eiser van deze ruimte niet dagelijks gebruik maakt, te meer nu het doen van de was wel tot het dagelijks leven moet worden gerekend.
9. Ter zitting heeft eiser overigens nog naar voren gebracht dat hij wel dagelijks gebruik maakt van de wasruimte, omdat hier zijn rollator staat en hij via deze ruimte zijn woning binnenkomt. De rechtbank overweegt dat verweerder dit zal moeten onderzoeken en moet betrekken bij de toekenning van de omvang van de hulp bij het huishouden.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in strijd met de Wmo 2015 de reikwijdte van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden te beperkt heeft opgevat.
Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat eiser met de toegekende individuele begeleiding in natura voldoende is gecompenseerd voor wat betreft zijn beperkingen in zelfredzaamheid of participatie die hij ondervindt. Het bestreden besluit kan dan ook niet in stand blijven en dient te worden vernietigd op grond van
artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
11. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen gelet op de aard van de gebreken. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met
inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 oktober 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 oktober 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.