ECLI:NL:RBLIM:2019:9074

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
9 oktober 2019
Zaaknummer
8053334 CV EXPL 19-6390
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming in kort geding wegens verdenking van brandstichting door huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Wonen Limburg en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. Wonen Limburg vorderde de ontruiming van de woning van [gedaagde] binnen drie dagen na betekening van het vonnis, vanwege verdenking van brandstichting en het exploiteren van een illegale seksinrichting. De procedure begon met een dagvaarding op 20 september 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 september 2019.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] huurt sinds 15 mei 2009 een appartement van Wonen Limburg. In maart 2019 constateerde de gemeente Heerlen dat in zijn woning seksuele diensten werden aangeboden, wat leidde tot een last onder dwangsom. Wonen Limburg heeft [gedaagde] op 15 mei 2019 geïnformeerd over de schending van de huurovereenkomst. Op 21 augustus 2019 vond er een brand plaats in het appartementencomplex, waarbij [gedaagde] als verdachte werd aangemerkt. De politie vond een gasfles in zijn woning en er waren getuigen die bedreigingen van [gedaagde] rapporteerden.

De kantonrechter oordeelde dat de verdenkingen van brandstichting en de illegale seksinrichting voldoende waren om te concluderen dat [gedaagde] zich niet als goed huurder had gedragen. De rechter wees de vordering van Wonen Limburg toe en veroordeelde [gedaagde] tot ontruiming van de woning en betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat Wonen Limburg het vonnis direct kan laten uitvoeren, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8053334 CV EXPL 19-6390
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 9 oktober 2019
in de zaak van
stichting wonen limburg,
gevestigd in Roermond,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.M.H. van den Mosselaar,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] aan de [adres 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. J.W.J. Schoonbrood.
Partijen zullen hierna Wonen Limburg en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 20 september 2019
  • de mondelinge behandeling ter zitting d.d. 30 september 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 15 mei 2009 de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] , eerst van woningcorporatie Stichting Mooiland en vanaf 2013 van Wonen Limburg. Het betreft een appartement op de bovenste woonlaag in een appartementencomplex.
2.2.
De gemeente Heerlen heeft in maart 2019 geconstateerd dat in de woning van [gedaagde] tegen betaling seksuele diensten werden aangeboden. De waarnemend burgemeester van Heerlen heeft [gedaagde] bij brief van 10 april 2019 (productie 2) een last onder dwangsom opgelegd (omdat het exploiteren van een seksinrichting in strijd is met art. 3:33 van de APV), inhoudend dat bij constatering van herhaling van die exploitatie op het woonadres van [gedaagde] een boete van € 2.500,00 per overtreding wordt verbeurd met een maximum van € 5.000,00. Bij brief van diezelfde dag heeft de waarnemend burgemeester ook Wonen Limburg van de seksinrichting op de hoogte gesteld en haar gewezen op haar verantwoordelijkheid als eigenaar om een einde aan die met de wet strijdige situatie te maken (productie 3).
2.3.
Bij brief van 15 mei 2019 (productie 4) heeft Wonen Limburg [gedaagde] te kennen gegeven dat hij door het exploiteren van een seksinrichting (zonder benodigde vergunning) in het gehuurde in strijd heeft gehandeld met de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenis om het gehuurde als woonruimte te gebruiken en niet als bedrijfsruimte (artikel 2) en om het gehuurde niet aan een derde ter beschikking te stellen (artt. 6.4. en 6.6. van de op de huurovereenkomst van toepassing zijnde algemene voorwaarden). In de brief staat dat zulks reden biedt om de huurovereenkomst te ontbinden doch dat Wonen Limburg bereid is om [gedaagde] nog een laatste kans te geven indien hij instemt met een in die brief opgenomen gedragsaanwijzing door de brief ondertekend retour te zenden. Dit laatste heeft [gedaagde] niet gedaan.
2.4.
In de nacht van 21 op 22 augustus 2019 heeft Wonen Limburg een melding ontvangen dat er een brand is geweest in het appartementencomplex waar de woning van [gedaagde] deel van uitmaakt, waarna drie medewerkers van Wonen Limburg (de heren [naam wijk- en complexbeheerder 1] en [naam wijk- en complexbeheerder 2] , wijk- en complexbeheerders, en mevrouw [naam medewerkster leefbaarheid] , medewerkster leefbaarheid) ter plaatse de situatie zijn komen opnemen. De politie was op dat moment reeds ter plaatse.
Op de door Wonen Limburg in het geding gebrachte foto’s van de situatie ter plekke op dat moment (productie 5) is brandschade te zien aan de gevel van de woningen [adres 2] en [adres 3] en aan het kozijn van laatstgenoemde woning. Deze woningen bevinden zich direct onder de woning van [gedaagde] . Op de grond, ongeveer een halve meter van de gevel, is een wijnfles met een brandvlek eromheen te zien.
2.5.
Mevrouw [naam medewerkster leefbaarheid] voornoemd heeft op 9 september 2019 een rapport opgesteld omtrent hetgeen zich heeft voorgedaan (productie 6). Uit dat rapport worden de volgende passages aangehaald:
“(…)We zijn toen met zijn drieën richting de politie, die ter plaatse was, gelopen, de brandweer was al geweest en was al weg, omdat het vuur uit was en er geen gevaar meer was. (…) De politie ter plaatse liet ons zien waar de brand geweest was. Ik zag dat er een fles, een doek en een jas op de grond naast appartement [adres 2] op de grond bij de struiken lag. Er was een brandvlek tegen de gevel. Het raam en de borstwering bij [adres 2] en [adres 3] waren ook beschadigd. Tevens zag ik dat het raam van [adres 3] open stond.
De politie ter plaatse gaf aan dat meneer van de bovenste woning, [adres 1] , erg agressief had gereageerd en uitspraken had gedaan over dat hij de boel in de fik zou steken.
Toen even later de wijkagent arriveerde wilde bij de huurder van [adres 1] langsgaan. Dit
omdat hij van zijn collegas hoorde dat meneer diverse uitspraken had gedaan over de
brand. Ik ben toen met de wijkagent mee gegaan.
Toen we aanbelden bij [adres 1] , deed meneer zijn gordijn bij de keuken opzij en was
tegen ons door het gesloten raam aan het schreeuwen. Toen ging hij weer weg. Vervolgens
hebben we weer gebeld en deed meneer open, de wijkagent lukte het niet om de deur tegen
te houden. Meneer trok hem weer dicht terwijl hij heel erg aan het schelden was. Toen wij
niet opgaven met kloppen, maakte meneer de deur open en probeerden de wijkagent en ik
met meneer in gesprek te komen. Dit lukte niet omdat meneer heel erg boos was en
dreigend naar ons riep. Hij riep iets als; “de woningvereniging heeft hier niets te zoeken”
“wat moeten jullie hier”, “maak dat jullie wegkomen, anders steek ik dadelijk de hele boel in
de fik”.
Dit was voor de wijkagent voldoende om binnen te treden, ik ben buiten gebleven. Toen hij
naar binnen ging zagen wij dat er een grote gasfles naast de bank van meneer stond. De
wijkagent verklaarde mij later dat er een groot mes op de salontafel lag. Meneer reageerde
heel fel en daardoor kwamen de andere agenten die reeds ter plaatse waren ook naar
binnen. Omdat de politie de woning erg verdacht vond, en meneer zeer agressief reageerde,
hebben ze meneer handboeien omgedaan en kleding aan laten doen (hij was alleen gekleed
in boxershort). Toen ze hem afvoerden riep meneer tegen de benedenbuurman van
[adres 2] , die buiten bij zijn eigen voordeur stond, iets in de trant van “ik kom terug
en dan maak ik alles af”, en ‘dan steek ik de hele flat in de fik”.
Ik stond boven bij het appartement [adres 1] , ik kon in de woning kijken en zag de grote
gasfles staan. Ik vond het vreemd dat deze naast de bank in de woonkamer stond. Ik ben
niet in de woning geweest, deze heeft de politie open gelaten, als plaats delict, de
technische recherche die inmiddels ook aanwezig was heeft ook de woning onderzocht.
Van de wijkagent hoorde ik dat in de slaapkamer van meneer van [adres 1] een kamerjas
lag met brandsporen.”
2.6.
De heer [naam wijk- en complexbeheerder 1] voornoemd heeft op 9 september 2019 eveneens een rapport opgesteld omtrent hetgeen is voorgevallen (productie 6). Uit dat rapport worden de volgende passages aangehaald:
“We kwamen samen aan bij het complex. We zijn toen met zijn drieën richting de politie, die ter plaatse was, gegaan. (…) Toen ik beneden stond te wachten, zag ik de schade aan het gebouw, brandschade bij de muur naast [adres 2] en [adres 3] , een gebroken raam op [adres 3] . En een fles en doek en jas in de struiken naast [adres 2] .
Vervolgens zag ik dat [naam medewerkster leefbaarheid] en de wijkagent naar [adres 1] gingen. Ik zag dat ze diverse keren probeerden contact te krijgen met meneer. Toen dat lukte zag ik dat wijkagent naar binnen ging en werd gevolgd door de politie die ter plaatse was. Toen ze met huurder van [adres 1] naar buiten kwamen, kwam meneer langs mij lopen en hoorde ik hem roepen, ‘ik krijg je nog wel, ik steek de flat in de fik”. Volgens mij richtte hij dit aan huurder van [adres 2] . Meneer is toen afgevoerd door de politie. Even later zag ik, omdat ik langs de woning liep, dat er een gasfles naast het bankstel van
meneer stond in de woonkamer.”
2.7.
Wonen Limburg heeft aangifte gedaan van brandstichting. Het proces-verbaal van die aangifte bevind zich onder de stukken (productie 8).
2.8.
De politie heeft op verzoek (van Wonen Limburg, zo begrijpt de kantonrechter) een ‘(sfeer)rapportage’ gemaakt waaruit de volgende passage wordt aangehaald:

Incident dd. 21-08-2019:
Op 21 augustus 2019, heeft met gebruikmaking van een molotovcocktail een brandstichting plaatsgevonden op het adres [adres 3] te [woonplaats] . De heer [gedaagde] is als verdachte aangemerkt in dit onderzoek. In diens woning werd een gasfles aangetroffen.
2.9.
Bij brief van 2 september 2019 (productie 10) heeft Wonen Limburg aan [gedaagde] haar wens kenbaar gemaakt om tot een einde van de huurovereenkomst te komen en aan hem de mogelijkheid geboden de huur op te zeggen alvorens zij [gedaagde] in kort geding zou gaan dagvaarden. In de brief staat onder meer de volgende passage:

Brandstichting
Op 21 augustus 2019 bent u aangehouden terzake van (een poging tot) brandstichting in een of meer appartementen gelegen aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Blijkbaar als uitvloeisel van een ruzie tussen u en een der huurders van het complex heeft u getracht diens appartement middels een molotovcocktail in brand te steken, althans heeft u een of meer handelingen verricht die ertoe geleid hebben dat er (brand)schade is ontstaan aan een of meer woningen van Wonen Limburg aan de [straatnaam] te [woonplaats] , waaronder de woningen nrs. [adres 2] , [adres 4] en [adres 3] .
2.10.
Ter zitting heeft de gemachtigde van [gedaagde] te kennen gegeven dat [gedaagde] na zijn aanhouding drie dagen opgenomen is geweest bij een instelling voor geestelijke gezondheidszorg (Mondriaan) en dat hij thans in verband op verdenking van brandstichting in detentie verblijft.

3.De vordering

3.1.
Wonen Limburg vordert in dit kort geding bij wijze van voorziening de veroordeling van [gedaagde] - kort gezegd - tot ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis en onder verwijzing van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Volgens Wonen Limburg zijn de geconstateerde illegale seksinrichting in maart 2019 en de brandstichting in de nacht van 21 op 22 augustus 2019 tekortkomingen in de nakoming van de verbintenis om zich als goed huurder te gedragen. Bij omwonenden heerst angst in verband met de handelingen van [gedaagde] en de door hem geuite bedreigingen.
Ter zitting heeft Wonen Limburg benadrukt dat [gedaagde] degene is geweest die in de bewuste nacht de brand probeerde te stichten door een zogenoemde molotovcocktail vanuit zijn woning naar beneden te gooien.
3.3.
[gedaagde] stelt, bij monde van zijn gemachtigde, dat hij niets afwist van de seksinrichting en dat hij de brand niet heeft gesticht. De aangetroffen gasfles was bedoeld om mee te barbecueën.

4.De beoordeling

4.1.
Het gestelde spoedeisende belang volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal worden toegewezen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Tegenover de gedetailleerde wijze waarop [naam wijk- en complexbeheerder 1] en [naam medewerkster leefbaarheid] hebben verklaard zoals hierboven aangehaald, waaronder over de door [gedaagde] geuite en op zichzelf onbetwist gelaten bedreigingen (waaronder met name de dreiging over het ‘in de fik steken van de flat’) en de van de zijde van [gedaagde] onbesproken gebleven foto’s, in combinatie met het gegeven dat vaststaat dat [gedaagde] is aangehouden op verdenking van de onderhavige brandstichting en in verband daarmee thans nog in detentie verblijft, is de enkele blote betwisting van [gedaagde] , inhoudende dat hij de brand niet heeft gesticht, ontoereikend. [gedaagde] heeftter zitting nog een alternatief scenario geschetst dat er op neerkomt dat niet hij, maar zijn onderburen op [adres 3] de brand hebben gesticht. Die woning is volgens Wonen Limburg echter onbewoond en de stelling van [gedaagde] dat die woning dan kennelijk illegaal werd bewoond is op geen enkele wijze nader toegelicht en ieder bewijs daarvoor ontbreekt. De kantonrechter zal dat verweer daarom passeren. Dientengevolge zal met een voldoende mate van zekerheid in een bodemprocedure worden geoordeeld dat [gedaagde] de onderhavige brand heeft gesticht en valt de onder 4.2. omschreven beoordeling in het voordeel van Wonen Limburg uit. Dat (een poging tot) brandstichting in een appartementencomplex waarvan het gehuurde deel uitmaakt een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis om zich als goed huurder te gedragen oplevert, spreekt immers voor zich. De gevorderde voorziening zal daarom reeds op die grond worden toegewezen, zodat de geconstateerde seksinrichting verder geen bespreking meer behoeft.
4.4.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Wonen Limburg tot de datum van dit vonnis begroot op € 922,83, bestaande uit € 720,00 aan salaris gemachtigde, € 121,00 aan griffierecht en
€ 81,83 aan explootkosten.
4.5.
De gevorderde nakosten zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en met al het zijne en de zijnen te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Wonen Limburg te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Wonen Limburg tot de datum van dit vonnis begroot op € 922,83;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door Wonen Limburg volledig aan dit vonnis voldoet, tot betaling van de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van die betekening;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
RK