ECLI:NL:RBLIM:2019:932

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
AWB-18_2955, 18_2956, 18_2959, 18_2961, 18_2963, 18_2965 en 18_2967
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van bestemmingsplan en verwijdering van dekschuiten

Op 1 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen handhavingsbesluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. De zaak betreft de verwijdering van dekschuiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan 'Grensmaas'. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dekschuiten geen onderdeel uitmaken van de woonboten en dat zij niet kunnen worden gekwalificeerd als zelfstandige woonboten. De voorzieningenrechter concludeerde dat de dekschuiten in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat er geen zicht is op legalisatie. De verzoeken van de overige verzoekers werden toegewezen, terwijl het verzoek van één verzoeker werd afgewezen vanwege haar specifieke omstandigheden. De voorzieningenrechter schorste de bestreden besluiten en de primaire besluiten, met uitzondering van één besluit, en droeg verweerder op het griffierecht te vergoeden aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 18/2955, 18/2956, 18/2959, 18/2961, 18/2963, 18/2965 en 18/2967
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2019 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam 1] , [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] en

[naam 7], [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: E.C. Koning),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigden: mr. M.E.J.M. Vorstermans, ing. W.M.M. Erens en F.J.P. Ohlenforst).

Procesverloop

Bij besluiten van 2 mei 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder verzoekers onder oplegging van een dwangsom gelast de drijvende objecten, zijnde dekschuiten, in het water bij de percelen [adres] [7 verschillende nummers] [woonplaats] (de percelen) te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluiten van 19 september 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van verzoekers ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering en de begunstigingstermijn verlengd tot dertien weken na datum van verzending van de bestreden besluiten.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2019. [naam 1] , [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Voor [naam 3] is R.M. Hogervorst verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemgedingen niet.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij het in de beslissing op bezwaar gehandhaafde handhavingsbesluit tan aanzien van [naam 7] heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er ten aanzien van [naam 7] dringende redenen aanwezig zijn om van handhaving op dit moment af te zien. Vanwege de slechte gezondheid en vergevorderde leeftijd van [naam 7] is aan haar een persoonsgebonden ontheffing verleend voor het hebben van een dekschuit met daarop een olievat voor het verwarmen van haar woonboot aan de [adres] [perceelnummer] . Zolang als zij ter plaatse woont, hoeft de dekschuit niet verwijderd te worden. Aan haar is in het primaire besluit gelast om zodra zij haar woonboot verlaat en deze overdraagt aan een nieuwe eigenaar/bewoner aan deze nieuwe eigenaar/bewoner mede te delen dat hij de dekschuit binnen een termijn van acht weken dient te verwijderen en verwijderd houden. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang ten aanzien van [naam 7] ontbreekt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van [naam 7] daarom af. Ten aanzien van de overige verzoekers acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aanwezig, nu zij hun dekschuiten dienen te verwijderen.
(Bevoegdheid) handhavend optreden
3. Op grond van het bestemmingsplan “Grensmaas” en/of “Grensmaas herziening ex. artikel 30 WRO” (de bestemmingsplannen) hebben de percelen de bestemming ‘water’. Op 28 juni 2016 voerden medewerkers van het team handhaven Wabo een controle uit op de percelen. Blijkens deze controle bevonden zich drijvende objecten in het water behorende bij de percelen. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 18 juli 2016 voornemens lasten onder dwangsom verzonden naar verzoekers. Tegen deze voornemens hebben verzoekers zienswijzen ingediend.
4. In de primaire besluiten stelt verweerder zich op het standpunt dat tijdens de hercontrole van 1 mei 2018 is geconstateerd dat de drijvende objecten niet zijn verwijderd. Deze objecten zijn in strijd met artikel 9 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de bestemmingsplannen en vallen niet onder de overgangsbepalingen van artikel 41 en 42 van de bestemmingsplannen. Er bestaat geen concreet zicht op legalisatie en niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die moeten leiden tot afzien van handhaving. Gelet hierop heeft verweerder verzoekers onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,- per maand, met een maximum van € 10.000,- gelast om binnen een termijn van acht weken de dekschuiten te verwijderen en verwijderd te houden.
5. Verweerder stelt zich in de bestreden besluiten op het standpunt dat de drijvende objecten geen woonboten zijn, dat ze geen deel uitmaken van de woningen, doch een zelfstandig bouwwerk zijn. Gelet hierop zijn er voor de dekschuiten van rechtswege geen omgevingsvergunningen ontstaan en zijn de dekschuiten in strijd met de bestemmingsplannen. Derhalve stelt verweerder bevoegd te zijn om handhavend op te treden. Er is geen concreet zicht op legalisatie. Immers, in het ontwerpbestemmingplan “Grensmaas 2018” is in artikel 14.2.2, onder c bepaald dat bij elke woonboot maximaal één bijboot aanwezig mag zijn, waarvan de breedte niet meer mag bedragen dan 2,5 meter en de lengte niet meer mag bedragen dan 5 meter. In artikel 1.32 is aangegeven wat onder een bijboot wordt verstaan. De dekschuiten voldoen niet aan de omschrijving van een bijboot. Van dringende redenen om van handhaving af te zien is niet gebleken.
6. Verzoekers voeren in de gronden van de voorlopige voorziening aan dat voor de woonboten, inclusief de dekschuiten, ingevolge de Wet verduidelijking voorschriften woonboten van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend. Verweerder heeft niet met objectieve criteria gemotiveerd waarom de dekschuiten van [naam 2] en [naam 1] niet tot de woonboot van verzoekers zou behoren en waarom de vergunning van Rijkswaterstaat, verleend voor het geheel, niet ook voor het geheel zou gelden bij de omzetting naar de omgevingsvergunning van rechtswege. In het bestemmingsplan is geen voorschrift opgenomen voor het aantal woonboten dat ligplaats mag innemen. Verzoekers kunnen niet voldoen aan de last, in ieder geval niet zonder zeer ingrijpende, kostbare maatregelen die tot een onomkeerbare woonsituatie leiden. ‘Wonen in woonboten’ dient met inbegrip van de bijbehorende voorzieningen te worden gelezen, immers zonder deze voorzieningen drijft de woonboot weg, kan deze niet worden betreden en niet worden bewoond. De lasten, zijnde het verwijderen van de drijvende objecten, strekken verder dan het in het bestemmingsplan opgenomen gebruiksverbod en kunnen om die reden niet in stand blijven. Tot slot protesteren verzoekers tegen de hoogte van de dwangsommen.
7. In artikel 9, onderdeel I van het bestemmingsplan “Grensmaas” is bepaald dat de op de plankaart A als “water” aangegeven gronden bestemd zijn voor wonen in woonboten, voor zover nader op de plankaart A aangegeven.
In artikel 37, eerste lid, van het bestemmingsplan “Grensmaas” is bepaald dat het verboden is de in dit plan bedoelde gronden en bouwwerken te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met het in dit plan bepaalde.
In artikel 9, onderdeel IV, onder A, van het bestemmingsplan “Grensmaas” is bepaald dat onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 37 lid 1 ten minste wordt verstaan het gebruik van gronden om/voor:
- het vastleggen van een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, niet bestemd voor vervoer;
- het hebben of houden van staan- of ligplaatsen voor onderkomens, behoudens voorzover het betreft woonboten op de plankaart A nader aangegeven (gemeente Maastricht/gemeente Sittard-Geleen) waarvan de lengte per woonboot maximaal 20,00 m de breedte maximaal 4,00 m en de hoogte maximaal 9,00 m mag bedragen.
In artikel 42, eerste lid, van het bestemmingsplan “Grensmaas” (Overgangsbepalingen met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken) is bepaald dat, indien ten tijde van het van kracht worden van het plan gronden en opstallen worden gebruikt in afwijking van het plan, dat gebruik mag worden voortgezet. Het bepaalde in het eerste lid is ingevolge het tweede lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
8. Wat betreft het betoog van verzoekers dat voor de dekschuiten ingevolge de Wet verduidelijking voorschriften woonboten van rechtswege een omgevingsvergunning is verleend, overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de op grond van artikel 8.2a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van rechtswege verleende omgevingsvergunningen voor de woonboten van verzoekers geen betrekking hebben op de dekschuiten. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter voorlopig oordelend als volgt.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maken de dekschuiten geen onderdeel uit van de woonboten. De dekschuiten zijn afzonderlijke bouwwerken, die met de woonboten geen constructieve eenheid vormen. De woonboten en dekschuiten zijn immers met demontabele voorzieningen met elkaar verbonden. Verder maken de dekschuiten (met opbouwen) in functionele zin geen onderdeel uit van de woonboten. Een toevoeging van de woonfunctie in de opbouwen maakt immers nog niet dat die opbouw op de naastgelegen dekschuit daarmee onderdeel gaat uitmaken van de woonboot. Daarbij speelt ook een rol dat de opbouwen niet rechtstreeks betreedbaar zijn vanuit de woonboten. Voorts kunnen de woonboten zelfstandig functioneren zonder de aanwezigheid van de dekschuiten. Dit blijkt ook uit het feit dat in ieder geval een aantal woonboten niet gelijktijdig en in samenhang met de dekschuiten ligplaats hebben ingenomen.
De dekschuiten kunnen evenmin worden gekwalificeerd als zelfstandige woonboten, nu de dekschuiten niet zelfstandig kunnen functioneren als woonboot. Immers, niet betwist is dat op de dekschuiten van [naam 5] , [naam 4] en [naam 3] enkel een bergruimte en stookhok/technische ruimte is gerealiseerd. Op de dekschuiten van [naam 2] en [naam 1] bevindt zich enkel een slaapruimte, terras en bij [naam 2] ook een badkamer. Derhalve kunnen de dekschuiten niet worden aangemerkt als een tweede woonboot. Het betoog slaagt niet.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat (het gebruik van) de drijvende objecten in strijd zijn met artikel 9, onderdeel I van het bestemmingsplan, nu zij, gelet op het voorgaande, geen woonboten zijn.
10. Het betoog van verzoekers dat verweerder, door de vergunningen van Rijkswaterstaat voor het zich vestigen met een woonschip, impliciet vrijstelling heeft verleend van artikel 37, onder B van het bestemmingsplan, volgt de voorzieningenrechter niet, nu dit geen omgevingsvergunning op grond van de Wabo betreft. De vergunning van Rijkswaterstaat betreft immers een ligplaatsvergunning en heft het verbod om de gronden te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan niet op.
11. Wat betreft het betoog van verzoekers dat de drijvende objecten onder het overgangsrecht van artikel 42 van het bestemmingsplan “Grensmaas” vallen overweegt de voorzieningenrechter dat bij uitspraak van deze rechtbank van 25 januari 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:716) is overwogen dat het gebruik als ligplaats voor een woonboot reeds onder het bestemmingsplan “Uitbreidingsplan in Hoofdzaak 1954” illegaal was en dat verzoekers, gelet op artikel 42, tweede lid, van het bestemmingsplan “Grensmaas” geen geslaagd beroep op het gebruiksovergangsrecht kunnen doen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld, zodat dit in rechte vaststaat. Het betoog faalt.
12. Verweerder was derhalve bevoegd om handhavend op te treden.
Concreet zicht op legalisatie
13. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
14. Ten aanzien van het betoog van verzoekers dat het gebruiksverbod niet kan strekken tot het verwijderen van de drijvende objecten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De percelen van verzoekers worden gebruikt voor het vastleggen van de dekschuiten, hetgeen niet is betwist. Dit is op grond van artikel 9, onderdeel IV, onder a, van het bestemmingsplan verboden. Dit verbod kan enkel worden opgelost door het niet meer vastleggen van de dekschuiten, hetgeen een verwijdering inhoudt, aangezien de dekschuiten anders wegdrijven. Het betoog slaagt niet.
15. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van zicht op legalisatie, nu de drijvende objecten in strijd zijn met het ontwerpbestemmingsplan “Grensmaas 2018”. Immers, nog afgezien van de vraag of de dekschuiten kunnen worden aangemerkt als bijboten, zijn de dekschuiten groter dan de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen toegestane maten van een bijboot. Derhalve zijn de dekschuiten in strijd met het ontwerpbestemmingsplan.
Belangenafweging
16. De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoekers dat zonder zeer ingrijpende, kostbare maatregelen niet aan de last kan worden voldaan, aldus dat zij betogen dat handhavend optreden in de onderhavige gevallen zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent als volgt.
16.1.
In de bestreden besluiten stelt verweerder zich op het standpunt dat de handhaving is opgestart vanuit een breder perspectief: verbetering van woon- en leefomgeving en een algehele verbetering van het gebied. De rommelige aanblik van de diverse drijvende objecten in het water doet afbreuk aan de gewenste situatie. Volgens verweerder zijn aan het verwijderen van de dekschuiten weliswaar kosten verbonden doch deze zijn ondergeschikt aan het handhavingsdoel. Verweerder stelt dat de woonboten zonder de dekschuiten stabiel en zonder gevaar ter plekke kunnen liggen. Nadat de dekschuiten zijn verwijderd kunnen de woonboten, zo nodig en mogelijk, richting oever worden verplaatst en worden voorzien van voorzieningen die de woonboten ter plaatse fixeren. De bewoners kunnen daarbij kiezen tussen palen (die tevens voor balans kunnen zorgen maar niet vereist is) en afhouders. Zo nodig kan een aangepaste toegangsvoorziening aan de woonboot worden gekoppeld.
16.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder hiermee onvoldoende duidelijk gemaakt of de belangen van verzoekers voldoende zijn afgewogen tegen het in de bestreden besluiten genoemde handhavingsdoel. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers hebben gesteld dat zonder hoge kosten te maken de toegang tot hun woonboten niet meer verzekerd is. Ter onderbouwing hiervan hebben verzoekers een prijsopgave van loopbruggen van Tinnemans floating solutions, scheepsreparatie en een inschatting van de kosten van een nieuwe toegangsvoorziening en voorziening t.b.v. het opnieuw afmeren van een drijvende woning van Van de Biggelaar overgelegd. Hieruit blijkt dat de kosten voor het realiseren van een nieuwe toegangsvoorziening worden ingeschat op € 30.000,-/€ 35.000,- excl. btw en de afmeervoorziening € 10.000,-/€ 12.500,- excl. btw. Tinnemans offreert de loopbrug met installatie voor [naam 1] op € 50.050,- excl. btw in totaal en de loopbrug voor [naam 3] op € 52.300,- excl. btw. Ter weerlegging hiervan heeft verweerder enkel, zonder nadere schriftelijke onderbouwing, gesteld dat deze kosten lager kunnen. Voorts is ter zitting door verzoekers onweersproken gesteld dat de woonboten niet dichter tegen de kant kunnen worden geplaatst vanwege het dichtslibben en de omstandigheid dat de woonboten dieper in het water liggen dan de dekschuiten. Tevens is onduidelijk of de verwarming/technische installatie die thans veelal op de dekschuiten is gesitueerd, op de woonboten kunnen worden geplaatst.
17. De voorzieningenrechter wijst, gelet op het voorgaande, de verzoeken, met uitzondering van het verzoek van [naam 7] , toe en treft de voorlopige voorziening dat de bestreden besluiten en de primaire besluiten zijn geschorst totdat in de bodemprocedure uitspraak is gedaan op de beroepen of indien verzoekers hun beroepsprocedure intrekken. Daarbij weegt de voorzieningenrechter ook mee dat de situatie ter plaatse reeds vele jaren aanwezig is en derhalve niet valt in te zien dat verweerder niet kan wachten met handhavend op te treden totdat op de beroepen is beslist.
18. Omdat de voorzieningenrechter de verzoeken toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekers, met uitzondering van [naam 7] het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
19. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, met uitzondering van het verzoek van [naam 7] ;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [naam 7] af;
- schorst de bestreden besluiten en de primaire besluiten, met uitzondering van de besluiten behorend bij zaaknummer ROE 18/2967, tot de uitspraak op de beroepen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1020,- aan verzoekers, met uitzondering van [naam 7] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers, met uitzondering van
[naam 7] , tot een bedrag van € 1024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2019.
de griffier is verhinderd te ondertekenen rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 februari 2019

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.