ECLI:NL:RBLIM:2019:9458

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 oktober 2019
Publicatiedatum
23 oktober 2019
Zaaknummer
8067734 CV EXPL 19-6500
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van persoonsgegevens uit extern register van verzekeringsmaatschappij afgewezen

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding op 23 oktober 2019 uitspraak gedaan over de vordering van eiser tot verwijdering van zijn persoonsgegevens uit het incidentenregister en het extern verwijzingsregister van Nationale Nederlanden. Eiser had een inboedelverzekering afgesloten en had in het verleden schadeclaims ingediend, maar Nationale Nederlanden had zijn gegevens opgenomen in de registers vanwege vermeende discrepanties in zijn verklaringen over de waarde van gestolen horloges. Eiser vorderde de verwijdering van zijn persoonsgegevens, stellende dat deze opname onterecht was en hem belemmerde bij het afsluiten van nieuwe verzekeringen.

De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de opname in de registers onterecht was. De rechter erkende dat een verzekeraar contractsvrijheid heeft, maar dat opname in een register onrechtmatig kan zijn als deze onterecht is. De rechter concludeerde dat de stellingen van eiser, die verwees naar vergeetachtigheid door medicijngebruik, niet voldoende waren om aan te tonen dat de opname onterecht was. Daarom werd de vordering tot verwijdering van de persoonsgegevens afgewezen. Eiser werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Nationale Nederlanden, die op € 720,00 werden begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer: 8067734 CV EXPL 19-6500
Vonnis van de kantonrechter in kort geding van 23 oktober 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonend in [woonplaats] aan het adres [adres 1]
eisende partij,
gemachtigde mr. S.A.H. Creusen
tegen
de naamloze vennootschap
nationale nederlanden schadeverzekering maatschappij n.v.,
gevestigd in (2595 AK) Den Haag aan de Prinses Beatrixlaan 35
gedaagde partij,
gemachtigde mr. L. Schuurs.
Partijen zullen hierna [eiser] en Nationale Nederlanden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 2 oktober 2019
  • de akte weergave feiten en overlegging producties van de zijde van Nationale Nederlanden
  • de nagekomen productie (7) van de zijde van Nationale Nederlanden
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 17 oktober 2019, waar partijen hun standpunten nader hebben toegelicht, de gemachtigde van Nationale Nederlanden aan de hand van een pleitnota.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft bij de volmacht van Nationale Nederlanden een inboedelverzekering gesloten voor zijn huurhuis op het [adres 2] te [woonplaats] . Op die verzekeringsovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Artikel 4 van die voorwaarden luidt, voor zover hier relevant:
“4 Schade
Artikel 4.1 Verplichtingen bij schade
t...)
4.1.3
Schade-informatieplicht
U (of de verzekerde) bent verplicht binnen een redelijke termijn alle inlichtingen en stukken aan ons te leveren die wij nodig hebben om te beoordelen of wij een bedrag moeten uitkeren.
4.1.4
Medewerkingsplicht
U (en de verzekerde) bent verplicht goed mee te werken en niets te doen in ons nadeel.
Artikel 4.2 Sancties bij niet nakomen verplichtingen bij schade
4.2.2
Opzet tot misleiding
De verzekering dekt de schade niet als u (of de verzekerde) ons bewust verkeerde informatie heeft gegeven, of dat heeft geprobeerd. En als daarbij het doel was ten onrechte een uitkering te krijgen”
2.2.
In 2013 heeft [eiser] bij de volmacht een claim ingediend met betrekking tot een inbraak bij genoemd huurhuis op 7 mei 2013. Daarbij heeft hij onder meer een vergoeding geclaimd voor de schade door het verlies van een Breitling Crosswind horloge, dat hij naar eigen zeggen op Tenerife had gekocht, doch omdat hij daar geen bezitsbewijs van kon laten zien, is de waarde daarvan op € 25,00 geschat.
2.3.
In 2016 heeft [eiser] nogmaals een vergoeding van schade als gevolg van inbraak (ditmaal op 22 mei 2016) geclaimd. [eiser] heeft van die inbraak aangifte gedaan. Volgens het proces-verbaal van die aangifte (productie 1 bij exploot) heeft [eiser] bij die gelegenheid te kennen gegeven dat sprake was van - onder meer en voor zover hier relevant - één gestolen Breitling horloge en één gestolen Rolex horloge. In de goederenbijlage bij het proces-verbaal is door [eiser] een waarde van € 6.000,00 opgegeven voor de Breitling
Blijkens het bijgevoegde certificaat ging het om een Breitling Crosswind van het type D13355 met het serienummer [serienummer] en was dit gekocht op 3 juli 2001 op Gran Canaria (Spanje). Voor de Rolex was een waarde van € 3.000,00 opgegeven.
2.4.
Volgens de door de volmacht ingeschakelde schade-expert heeft [eiser] op 9 juni 2016 tegen hem verklaard (productie 2 bij exploot) dat hij het Breitling horloge had gekocht voor een bedrag van 6 á 7 duizend gulden (in plaats van euro’s). Tevens heeft [eiser] volgens de expert gezegd dat het Rolex-horloge een replica betrof die hij via Marktplaats voor 5 á 6 honderd euro had gekocht (en dus niet voor € 3.000,00).
Tevens heeft hij tegen de expert verteld dat er ook nog een ander, eerder niet opgegeven, horloge was gestolen van het merk Audemars Piguet.
2.5.
Naar aanleiding van die verklaringen heeft de schade-expert een melding gemaakt bij Nationale Nederlanden van de claim, waarna Nationale Nederlanden een onderzoeker heeft ingeschakeld alsmede de gegevens van [eiser] opgenomen in het zogenoemde incidentenregister van Nationale Nederlanden, welk register een (beperkte) externe (voor andere financiële instellingen raadpleegbare) werking heeft.
2.6.
Bedoelde onderzoeker heeft [eiser] op 5 september 2016 geconfronteerd met de onder 2.4. genoemde discrepanties. Bij die gelegenheid heeft [eiser] te kennen gegeven dat hij twee horloges van hetzelfde merk en model (Breitling Crosswind) heeft gehad en dat de claim van € 6.000,00 op een vergissing berustte omdat dat fl 6.000,00 diende te zijn.
Met betrekking tot de Rolex heeft [eiser] toen verklaard dat de expert zich vergist heeft: het bedrag van € 500,00 zag op de replica van een Audemars Piguet horloge. Tevens heeft hij verklaard dat er niet één maar twee Rolex horloges waren gestolen en dat het feit dat hij tegenover de politie en de expert het alleen over één gestolen Rolex horloge heeft gehad ook een vergissing was. Eén van de Rolex horloges was een RVS exemplaar dat hij via Marktplaats in 2014 voor € 500,00 heeft gekocht en het andere exemplaar was een replica Rolex maar wel van echt goud en vertegenwoordigde een waarde van € 3.000,00, aldus [eiser] tegen de onderzoeker.
2.7.
Op 30 september 2016 heeft [eiser] aanvullende aangifte bij de politie gedaan van het tweede gestolen Rolex horloge.
2.8.
Op 15 november 2016 heeft de onderzoeker nogmaals met [eiser] gesproken. Daarbij heeft [eiser] gewag gemaakt van het feit dat hij antidepressiva slikt en daardoor vergeetachtig is. Tevens heeft hij op dat moment tegen de onderzoeker verklaard dat hij een hele doos met horloges had en dat die doos gestolen is en dat daar ook nog andere horloges in zate die hij niet (als gestolen) heeft opgegeven. Bovendien verklaarde [eiser] op dat moment dat óók de RVS Rolex een replica was.
2.9.
Bij brief van 3 februari 2017 heeft Nationale Nederlanden de claim betreffende de tweede inbraak afgewezen omdat zij van mening is dat [eiser] opzettelijk geprobeerd heeft een hogere schadevergoeding te krijgen dan waar hij recht op had. Daarbij is tevens aan [eiser] te kennen gegeven dat zijn gegevens opgenomen zijn in het Extern Verwijzingsregister. Tevens is in die brief door Nationale Nederlanden jegens [eiser] aanspraak gemaakt op de door Nationale Nederlanden gemaakte onderzoekskosten ad
€ 2.904,79.
2.10.
Naar aanleiding van het bovenstaande heeft Nationale Nederlanden de persoonsgegevens van [eiser] opgenomen in de Gebeurtenissenadministratie (dit is een intern register) en in het Intern Verwijzingsregister (naast het reeds genoemde incidentenregister en het Extern verwijzingsregister: in totaal in vier registers dus).

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert de veroordeling van Nationale Nederlanden tot verwijdering ‘met terugwerkende kracht’ van de persoonsgegevens van [eiser] uit het Incidentenregister en uit het Extern Verwijzingsregister, beide op straffe van verbeurt van een dwangsom, alsmede tot ‘vernietiging van de onderzoekskosten’, een en ander onder verwijzing van Nationale Nederlanden in de proceskosten.
3.2.
Nationale Nederlanden heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft Nationale Nederlanden ten aanzien van het door [eiser] gestelde spoedeisende belang (genoemde registraties staan er volgens hem aan in de weg dat hij een nieuwe verzekering kan afsluiten) te kennen gegeven geen verweer op dat punt te voeren, zodat de kantonrechter van een spoedeisend belang aan de zijde van [eiser] zal uitgaan.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient met grote mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal worden toegewezen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Volgens [eiser] (onder punt 2 van het exploot) schiet Nationale Nederlanden tekort in haar verplichtingen als verzekeraar, waarmee hij dan kennelijk doelt op de verplichting om een verzekerde niet ten onrechte in de genoemde registers op te nemen. Door dat wel te doen handelt Nationale Nederlanden onrechtmatig, zo begrijpt de kantonrechter de grondslag van de vordering.
4.4.
Vooropgesteld zij, dat een verzekeraar contractsvrijheid heeft en het hem/haar in beginsel vrij staat om al dan niet een overeenkomst met een potentiele verzekerde aan te gaan. Waar het dus om gaat is, dat opname door een verzekeraar in een register dat óók voor derde partijen raadpleegbaar is, waardoor het voor degene wiens gegevens daarin zijn opgenomen (veel) moeilijker wordt om elders nog een verzekering (tegen vergelijkbare voorwaarden) af te sluiten, onrechtmatig kán zijn, namelijk: indien die opname onterecht is.
4.5.
De kantonrechter is er in dit kort geding niet van overtuigd geraakt dat in een bodemprocedure met een grote mate van zekerheid geoordeeld zal worden dat van dat laatste (een onterechte opname in de registers) in het onderhavige geval sprake is. Daarvoor bieden de stellingen van [eiser] , tegenover het gemotiveerde en grotendeels vaststaande verweer (te weten de meerdere en specifieke discrepanties in de verschillende verklaringen van [eiser] ), veel te weinig aanknopingspunten. Dat een en ander het gevolg is van vergeetachtigheid door medicijngebruik en dat sprake is van vergissingen is daarvoor onvoldoende en is in ieder geval niet genoeg om de onder 4.2. omschreven toets in het voordeel van [eiser] te laten uitvallen. De gevorderde verwijdering uit de registers zal derhalve worden afgewezen.
4.6.
De gevorderde ‘vernietiging van de onderzoekskosten’ is, wat daar ook precies mee bedoeld wordt, niet toewijsbaar nu die vordering op geen enkele wijze nader is toegelicht en in het petitum daarom uit de lucht lijkt te komen vallen.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Nationale Nederlanden tot de datum van dit vonnis begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van Nationale Nederlanden tot de datum van dit vonnis begroot op € 720,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
RK