3.3Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 23 november 2017 hielden de Nederlandse en Belgische politie een gezamenlijke drugscontrole in België over de grens bij Maastricht. De verdachte trok de aandacht van de politie omdat hij reed in een auto zonder rechtervoorband. Hij onttrok zich aan de politie en er volgde een achtervolging door een park en de straten van Maastricht. Uiteindelijk wist een politieauto met daarin vier agenten de auto van de verdachte tot stilstand te brengen op de Tongerseweg in Maastricht. Over de feiten tot zover is ter terechtzitting geen discussie ontstaan.
De vier agenten die zich in de politieauto bevonden, hebben verklaard dat, telkens als zij probeerden om de verdachte in te halen, de verdachte bewust naar links stuurde om hen van de weg te duwen c.q. te rammen. De verdachte zou de politieauto uiteindelijk geraakt hebben op de Tongerseweg, waarbij schade is ontstaan aan de politieauto. Ook zijn twee banden van de politieauto kapot gegaan doordat de politieauto tegen de betonnen verhoging tussen het wegdek en het fietspad werd geduwd. De agenten verklaren dat zij bang waren dat er een ongeluk zou gebeuren, te meer nu de Tongerseweg aan beide kanten is omgeven door hoge bomen en betonnen verhogingen die de rijbaan van het fietspad scheiden.
De verdachte ontkent bewust naar links gestuurd te hebben en de politieauto geraakt te hebben. Hij verklaart dat hij in paniek raakte toen hij de politie zag en daarom besloot om zich aan de controle te onttrekken. Doordat de band van het rechtervoorwiel ontbrak, was de auto lastig onder controle te houden, aldus de verdachte.
Parketnummer 03/700438-17
Feit 1 primair en subsidiair: vrijspraak poging tot doodslag c.q. zware mishandeling
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke handelingen de verdachte verricht heeft en of dit handelen kan worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag (primair) of tot zware mishandeling (subsidiair) van de verbalisanten.
Hierbij stelt de rechtbank voorop dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte daadwerkelijk de intentie had om de verbalisanten van het leven te beroven of zwaar te verwonden. Het doel van de verdachte was duidelijk om te ontkomen aan de politie. Dit neemt echter niet weg dat de verdachte om dit doel te kunnen bereiken gedragingen kan hebben verricht waardoor hij in voorwaardelijke zin opzet kan hebben gehad op de dood van of zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten. Van voorwaardelijk opzet is sprake wanneer willens en wetens de aanmerkelijke kans wordt aanvaard dat door een bepaald handelen een bepaald gevolg intreedt.
Om te kunnen spreken van voorwaardelijk opzet moet allereerst vastgesteld worden dat er een aanmerkelijke kans was dat de politieagenten gedood konden worden of zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen door de concrete handelingen van de verdachte. Vervolgens moet vastgesteld worden dat de verdachte deze kans dan op de koop toe heeft genomen.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. De rechtbank moet deze vraag objectief en feitelijk benaderen. Het moet gaan om een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg intreedt.
De auto van de verdachte is op de Tongerseweg in Maastricht meermalen naar links gereden, terwijl de politieauto hem links wilde inhalen, waardoor de auto van de verdachte de politieauto afsneed en deze al uitwijkend een betonnen rand heeft geraakt. Dit kan de rechtbank op basis van de verklaringen van de verbalisanten en de verdachte vaststellen. De verdachte heeft op dit punt verklaard dat hij zijn auto, als gevolg van het ontbreken van de rechtervoorband, steeds moest bijsturen naar links en dat hij niet, zoals de agenten verklaren, gecontroleerd naar links stuurde. Of de verdachte doelbewust, zonder noodzaak, naar links stuurde om de politieauto te raken of dat hij alleen wilde bijsturen, is in dit geval echter niet meteen relevant. Allereerst is van belang dat de rechtbank objectief moet kunnen vaststellen dat het enkele herhaald uitwijken naar links zodanig was dat de politieagenten daarbij het leven zouden hebben kunnen laten of ernstig gewond hadden kunnen raken.
Naar het oordeel van de rechtbank was er feitelijk wel een aanmerkelijke kans dat de verdachte de politieauto zou raken en dat hierdoor de rijrichting van de politieauto zodanig zou worden beïnvloed dat die auto van de weg zou raken, kantelen of ergens tegenaan zou botsen. Dit botsen is uiteindelijk ook gebeurd (tegen de betonnen verhoging). Het handelen van de verdachte levert dan ook gevaarlijk rijgedrag op, maar dit betekent nog niet meteen dat de kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel ook aanmerkelijk was. Dat de politieauto de betonnen rand van het fietspad heeft geraakt, heeft ook geen letsel bij de verbalisanten veroorzaakt, maar alleen schade aan de politieauto.
Om te kunnen beoordelen of de kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel objectief gezien aanmerkelijk was, zijn feitelijke gegevens zoals de weginrichting, obstakels ter plaatse en de snelheid waarmee gereden werd, van belang. Juist over deze aspecten is het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende duidelijk. Het onderzoek van de politie schiet op dit punt tekort. Er is niet onderzocht met welke snelheid de politieagenten en de verdachte gereden hebben op de Tongerseweg. De agenten verklaren slechts in het algemeen over de maximale en/of gemiddelde snelheid die de voertuigen gedurende de gehele achtervolging ongeveer gereden zouden hebben. Dit is echter onvoldoende concreet om vast te stellen wat de snelheid was waarmee gereden werd op de Tongerseweg. De sporen op het wegdek van de Tongerseweg, die door de auto van de verdachte veroorzaakt zouden zijn, zijn alleen bij nacht gefotografeerd en verder niet door de deskundigen van de ongevallendienst geduid. Ook die geven dus geen uitsluitsel over de snelheid waarmee moet zijn gereden. De rechtbank kan daarom ook niet vaststellen dat die snelheid dusdanig hoog was dat alleen al om die reden een aanmerkelijke kans op dodelijk of zwaar lichamelijk letsel moet worden aangenomen. Hierbij speelt ook een rol dat de auto van de verdachte reed zonder rechtervoorband, wat het lastig maakt om de auto met hoge snelheid te besturen, en dat tijdens de achtervolging de drie andere inzittenden successievelijk uit de auto van de verdachte zijn gestapt. Deze omstandigheden wijzen erop dat de verdachte niet voortdurend ‘echt’ hard gereden kan hebben, wat de kans op (ernstig) letsel ook aanzienlijk verkleint.
Tot slot is niet bekend of, en zo ja waar, de politieauto en de auto van de verdachte elkaar precies hebben geraakt. De politie heeft geen technisch onderzoek verricht naar de staat van de politieauto en op de auto van de verdachte heeft de politie geen andere schade aangetroffen dan de schade aan de velg zonder luchtband. Dit alles maakt het voor de rechtbank niet mogelijk om achteraf objectief vast te stellen wat precies gebeurd is om zo te kunnen beoordelen of de kans op de dood of zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk was. De vraag of de verdachte deze kans aanvaard heeft, is in dat geval niet meer aan de orde.
Het voorgaande betekent dat de verdachte vrijgesproken zal worden van het primair en subsidiair tenlastegelegde. De rechtbank wil hierbij (nogmaals) benadrukken dat de verdachte met zijn handelen wel een enorm gevaar heeft veroorzaakt voor de verkeersveiligheid, maar dat is niet ten laste gelegd.
Feit 1 meer subsidiair: vrijspraak bedreiging
Meer subsidiair wordt de verdachte het bedreigen van de politieagenten verweten. Ook van dit feit zal de verdachte vrijgesproken worden. Nu niet vastgesteld kan worden met welke snelheid de voertuigen reden en of (en zo ja hoe) de auto van de verdachte met de politieauto in contact is gekomen, kan niet beoordeeld worden of bij de politieagenten de redelijke vrees kon ontstaan dat zij door het handelen van de verdachte dodelijk of zwaar gewond zouden kunnen raken.
Feit 2: bewezen: beschadiging politieauto
Namens de politie is aangifte gedaan van vernieling/beschadiging van de politieauto. In de aangifte wordt verklaard dat de verdachte tijdens de achtervolging op 23 november 2017 op de Tongerseweg krachtig naar links stuurde. Daarbij werd de politieauto afgesneden en moest deze uitwijken, waardoor de politieauto op de betonnen rand tussen het fietspad en de rijbaan terecht kwam. De politieauto heeft hierbij schade opgelopen aan de linkerzijde en er zijn twee banden kapot gegaan.Verbalisant [slachtoffer] , die de politieauto bestuurde, heeft verklaard dat hij voelde dat hij door de auto van de verdachte naar links werd gedrukt en over de scheidingsdrempels tussen rijweg en fietspad werd geduwd. Hij voelde dat hij aan de linkerzijde schade aan de banden had opgelopen.Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant 2] reden achter de politieauto en verklaren dat zij zagen dat de verdachte een beweging naar links maakte waardoor de politieauto tegen de opstaande betonnen afscheidingsrand tussen fietspand en rijbaan reed en een forse klap volgde.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte op 23 november 2017 een politieauto heeft beschadigd. Door het handelen van de verdachte is de politieauto immers tegen de afscheidingsrand aangekomen en is schade aan (de banden van) de politieauto ontstaan. Anders dan bij de feiten die onder 1 zijn tenlastegelegd, kan de rechtbank bij deze beschadiging wel vaststellen dat de verdachte daarop voorwaardelijk opzet heeft gehad. Met de manier waarop hij reed (door blijven rijden met een rechtervoorwiel waarvan de luchtband ontbrak en daardoor moeten bijsturen om rechtuit te kunnen blijven rijden) heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat de politieauto daardoor een beschadiging zou oplopen.
Feit 3: vrijspraak drugsbezit
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit feit niet bewezen kan worden verklaard. De drugs zijn weliswaar aangetroffen in de auto waarin de verdachte reed, maar de verdachte had deze auto geleend en er zaten meer personen in de auto. Uit het dossier volgt niet dat de drugs aan de verdachte toebehoorden. Daarom wordt de verdachte van dit feit vrijgesproken.
Parketnummer 03/244405-17 feit 1: bewezen: rijden onder invloed
De rechtbank acht het rijden onder invloed bewezen.
Na voornoemde achtervolging op 23 november 2017 werd het voertuig dat de verdachte bestuurde uiteindelijk tot stilstand gebracht op de Tongerseweg in Maastricht. Bij controle bleek de verdachte beginnend bestuurder te zijn. Bij de verdachte werd een ademanalyse afgenomen. Hieruit volgde dat het alcoholgehalte van zijn adem 155 µg/l bedroeg.De verdachte heeft verklaard dat hij die avond 3 à 4 glazen whisky-cola had gedronken.