ECLI:NL:RBLIM:2019:9962

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 november 2019
Publicatiedatum
7 november 2019
Zaaknummer
C/03/269842 / KG ZA 19-480
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contact- en straatverbod in kort geding tussen zoon en vader

In deze zaak vordert eiser, de zoon van gedaagde, een contact- en straatverbod tegen zijn vader, gedaagde, omdat deze hem en zijn partner lastigvalt. Eiser heeft in zijn jeugd traumatische ervaringen ondervonden door toedoen van gedaagde en heeft een lichte verstandelijke beperking. Eiser woont samen met zijn partner en haar twee jonge kinderen. Eiser heeft eerder een vonnis verkregen dat gedaagde verbood zich in de nabijheid van zijn woning te bevinden, maar na afloop van dit verbod heeft gedaagde eiser opnieuw lastiggevallen, waaronder het binnendringen van zijn woning en het doen van bedreigingen. Eiser heeft daarop een kort geding aangespannen om een nieuw contact- en straatverbod te verkrijgen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er voldoende grond is voor het opleggen van een contactverbod, omdat gedaagde een ontoelaatbare inbreuk maakt op de persoonlijke levenssfeer van eiser en zijn partner. Het gevorderde straatverbod kan niet worden toegewezen omdat eiser zijn huidige woonadres niet wil prijsgeven. De voorzieningenrechter wijst het contactverbod toe voor de duur van twee jaar, met een dwangsom voor elke overtreding. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 6 november 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/269842 / KG ZA 19-480
Vonnis in kort geding van 6 november 2019
in de zaak van
[eiser],
woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat,
eiser,
advocaat mr. J.F.E. Kikken,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagde genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 31 oktober 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser is de zoon van gedaagde.
2.2.
Eiser heeft door toedoen van gedaagde in zijn jeugd traumatische ervaringen ondervonden (huiselijk geweld) en zijn jeugd grotendeels in pleeggezinnen en internaten doorgebracht.
2.3.
Eiser heeft een lichte verstandelijke beperking en wordt daarin sinds jaren begeleid door [naam ambulant begeleider] (hierna: [naam ambulant begeleider] ), werkzaam als ambulant begeleider bij Zorg voor Welzijn in Maastricht.
2.4.
Eiser woont thans met zijn partner en haar twee kinderen (resp. 1 en 2 jaar oud) samen.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van deze rechtbank van 12 maart 2018 is gedaagde verboden om zich gedurende een jaar na betekening van dat vonnis te bevinden in de woning van eiser aan de [adres] te [woonplaats] alsook om zich op te houden aan de genoemde straat waar de woning is gelegen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom. Betekening van het vonnis aan gedaagde vond plaats op 22 maart 2018. Gedurende het jaar na betekening van dit vonnis, heeft gedaagde zich aan dit vonnis gehouden.
2.6.
Op 28 juli 2019 is gedaagde de woning van eiser binnengedrongen en heeft hij geweigerd deze te verlaten. Eiser heeft daarop 112 gebeld en Veilig Thuis ingeschakeld.
2.7.
Bij brief van 9 september 2019 heeft de advocaat van eiser zowel aangetekend als per gewone post gedaagde gesommeerd om met onmiddellijke ingang op geen enkele wijze meer contact met eiser of zijn partner te zoeken en om niet meer in of in de nabijheid van de woning van eiser te verschijnen.
2.8.
Op 27 september 2019 heeft gedaagde eiser gebeld en tijdens dat gesprek heeft gedaagde eiser herhaalde malen met de dood en zwaar lichamelijk letsel bedreigd. Zowel de partner van eiser als [naam ambulant begeleider] waren hierbij aanwezig en hebben deze bedreigingen gehoord omdat de telefoon op speaker stond.
2.9.
Op 7 oktober 2019 heeft eiser aangifte gedaan bij de politie van bedreiging door gedaagde. Hiervan is proces-verbaal (met nummer: PL2300-2019158276-1) opgemaakt.
2.10.
Op 14 oktober 2019 heeft de politie de partner van eiser gehoord. Hiervan is een proces-verbaal (met nummer: PL2300-2019158276-4) opgemaakt.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – na wijziging van eis ter zitting – bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, dat aan gedaagde zal worden verboden om gedurende een periode van drie jaar na betekening van het te wijzen vonnis op enigerlei wijze met eiser of zijn partner [naam partner] (geboren op
[geboortedatum] ) contact op te nemen, derhalve niet in persoon, niet per telefoon of door middel van enig ander communicatiemiddel, en om zich in of in de nabijheid van de woning van eiser te bevinden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor elke keer dat gedaagde in strijd handelt met dit verbod met een maximum van € 10.000,-- en machtiging aan eiser om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien gedaagde nalatig blijft om aan de inhoud daarvan te voldoen, alsmede met veroordeling van gedaagde in de kosten van het geding.
3.2.
Gedaagde voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Het spoedeisend belang van eiser bij toewijzing van de gevorderde voorzieningen volgt uit de aard van de zaak.
4.2.
In het onderhavige kort geding gaat het om de vraag of er voldoende grond bestaat om ten behoeve van eiser – kort gezegd – aan gedaagde een contact- en straatverbod op te leggen.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een contact- en straatverbod inbreuk maakt op het fundamentele recht van iemand om zich vrijelijk te bewegen en te gedragen. Voor toewijzing van een dergelijke maatregel moet voldoende aannemelijk zijn dat zich feiten en omstandigheden hebben voorgedaan en/of zich dreigen voor te doen die een zodanige inbreuk op dit recht rechtvaardigen.
4.4.
Desgevraagd is zijdens eiser ter zitting verklaard dat hij de vordering niet met een nader gespecificeerd adres wenst aan te vullen: eiser is (recent) met zijn partner en haar twee kinderen verhuisd en hij wil het nieuwe adres niet prijsgeven. Nu er geen nader gespecificeerd adres bekend is, kan het gevorderde verbod aan gedaagde “om zich in of in de nabijheid van de woning van eiser te bevinden” om die reden niet worden toegewezen.
4.5.
Ter zitting is zijdens eiser de eis gewijzigd aldus dat de partner met naam en geboortedatum in het petitum is vermeld. Desgevraagd heeft gedaagde laten weten hiertegen geen bezwaar te hebben, waarna de voorzieningenrechter de eiswijziging heeft toegestaan.
4.6.
Zijdens eiser is vervolgens nader toegelicht dat en waarom het contactverbod ook moet gelden voor eisers partner: de relatie van eiser en zijn partner komt door het onrechtmatig gedrag van gedaagde onder druk en daardoor op het spel te staan. Eiser heeft er dan ook belang bij dat gedaagde zich onthoudt van enig contact zowel met hemzelf als met zijn partner. Gedaagde heeft dit ter zitting niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter dit als vaststaand aanneemt.
4.7.
Voorts is zijdens eiser ter zitting verklaard dat tijdens het jaar waarin het vorige verbod gold, het rustig is gebleven, maar dat eiser na afloop van dat jaar weer lastig werd gevallen door gedaagde (onder meer door de woning binnen te dringen, zie rov. 2.6.). Verder, zo is zijdens eiser verklaard, heeft gedaagde eiser in reactie op de sommatie (zie rov. 2.7.) bedreigd (zie rov. 2.8.), waarop eiser aangifte bij de politie (zie rov. 2.9.) heeft gedaan. Ten slotte is zijdens eiser verklaard dat gedaagde eiser veelvuldig en maandenlang heeft gebeld en ge-sms’t: soms ieder uur op een avond. Gedaagde heeft dit niet weersproken, zodat de voorzieningenrechter dit als vaststaand aanneemt.
4.8.
Desgevraagd heeft gedaagde ter zitting verklaard “niet wakker te liggen” van het gevorderde contactverbod. Op de vraag van de voorzieningenrechter of gedaagde eiser iets wil aandoen, heeft gedaagde geantwoord: “dat merkt hij wel”.
4.9.
Gelet op de zijdens eiser – onweersproken – aangevoerde stelling dat de kinderen van zijn partner inmiddels drie dagen in de week naar Radar gaan en er ook overige maatregelen met betrekking tot (het welzijn van) de kinderen zijn genomen, gaat de voorzieningenrechter voorbij aan het (overigens blote) verweer van gedaagde dat hij “wil opkomen voor de kinderen van de partner van eiser”.
4.10.
Gelet op al het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat gedaagde een ontoelaatbare inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van eiser en zijn partner pleegt. Deze inbreuk is naar het oordeel van de voorzieningenrechter zodanig ernstig dat deze een beperking van gedaagde in zijn contactvrijheid jegens eiser en zijn partner rechtvaardigt. Eiser heeft daar ook belang bij, zoals onweersproken zijdens eiser ter zitting toegelicht. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bestaat er een reële dreiging van vergelijkbaar toekomstig onrechtmatig handelen door gedaagde jegens eiser en zijn partner. Het gevorderde contactverbod zal dan ook worden toegewezen, met dien verstande dat de voorzieningenrechter aanleiding ziet om de gevorderde termijn niet op drie jaar, maar op twee jaar te stellen.
4.11.
Ten slotte ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de gevorderde dwangsom te matigen en maximeren zoals onder 5 staat.
4.12.
Gelet op de familiale relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt gedaagde om gedurende een periode van twee jaar na betekening van dit vonnis op enigerlei wijze met eiser of zijn partner [naam partner] , geboren op
[geboortedatum] , contact op te nemen, derhalve niet in persoon, niet per telefoon of door middel van enig ander communicatiemiddel,
5.2.
veroordeelt gedaagde om aan eiser een dwangsom te betalen van € 250,00 voor elke keer dat gedaagde in strijd handelt met het in 5.1. uitgesproken verbod, tot een totaalmaximum tot € 5.000,00 is bereikt,
5.3.
machtigt eiser om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien gedaagde in gebreke blijft aan het onder 5.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2019. [1]

Voetnoten

1.type: JC