In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde], waarbij [gedaagde] als bewindvoerder was aangesteld voor [eiser]. [eiser] vorderde betaling van kosten die hij had gemaakt voor de bewindvoering, omdat [gedaagde] verzuimd had om bijzondere bijstand aan te vragen bij de gemeente Maastricht. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] tekortgeschoten was in zijn zorgplicht als bewindvoerder, omdat hij niet tijdig de aanvraag voor bijzondere bijstand had ingediend. Dit had [eiser] in staat gesteld om de kosten van de bewindvoering niet zelf te hoeven betalen. De kantonrechter stelde vast dat [gedaagde] aansprakelijk was op grond van artikel 1:444 BW, dat bepaalt dat een bewindvoerder aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet.
De rechter oordeelde dat [gedaagde] had moeten onderbouwen dat de aanvraag voor bijzondere bijstand geen kans van slagen had, wat hij niet had gedaan. De kantonrechter wees de vordering van [eiser] toe, met uitzondering van de kosten die mogelijk al verrekend waren door een nieuwe bewindvoerder. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 1.668,60 aan [eiser], plus de proceskosten van € 705,96. De veroordelingen werden uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verzoek van [gedaagde] om dit niet te doen, omdat hij dit verzoek niet had onderbouwd.