ECLI:NL:RBLIM:2020:10083

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
8488109 CV EXPL 20-1985
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schadevergoeding na letsel veroorzaakt door een onderbewindgestelde

In deze zaak vordert de eiser, een hoofdagent bij de politie, schadevergoeding van de gedaagde, die optreedt als bewindvoerder over de goederen van een onderbewindgestelde. De vordering is gebaseerd op letsel dat de eiser heeft opgelopen tijdens een aanhouding van de onderbewindgestelde op 28 december 2017. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de onderbewindgestelde zich heeft verzet bij zijn aanhouding, wat heeft geleid tot een gebroken pink van de eiser. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde aansprakelijk is voor de schade die de eiser heeft geleden en nog zal lijden, op basis van het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg van 12 december 2018, dat dwingend bewijs oplevert van de feiten.

De eiser heeft zijn schadevordering onderbouwd met verwijzing naar de Letselschade Richtlijnen Huishoudelijke hulp en Zelfwerkzaamheid. De kantonrechter heeft de schade begroot op basis van de periode waarin de eiser een spalk droeg en de beperkingen die hij ondervond in zijn dagelijkse leven. De gedaagde heeft verweer gevoerd, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiser voldoende bewijs heeft geleverd van zijn schade. Uiteindelijk is de gedaagde veroordeeld tot betaling van € 1.937,25 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en is hij ook veroordeeld in de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8488109 CV EXPL 20-1985
Vonnis van de kantonrechter van 16 december 2020
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. A.F.G. Pennino,
tegen:
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,
kantoorhoudend te [vestigingsplaats] ,
in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[onderbewindgestelde],
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M.M.J.P. Penners.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. De onderbewindgestelde zal hierna [onderbewindgestelde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord genomen door [onderbewindgestelde]
  • de rolbeslissing van 15 juli 2020 waarbij aan [eiser] is opgedragen [gedaagde] op te roepen en de zaak op de rol is gezet voor conclusie van repliek
  • de brief van 6 augustus 2020 van [eiser] met bijgevoegd het exploot van
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek genomen door [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is hoofdagent bij de politie eenheid Limburg, district Parkstad.
2.2.
Bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 12 december 2018 is [onderbewindgestelde] op tegenspraak veroordeeld voor onder meer: “wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolg hebben”. Tegen [onderbewindgestelde] is – voor zover van belang en samengevat – bewezenverklaard dat hij zich op 28 december 2017 met geweld tegen [eiser] en een aantal van zijn collega’s heeft verzet toen die hem wilden aanhouden, met als gevolg dat de pink van [eiser] is gebroken. Hij is veroordeeld tot betaling van € 1.250,- aan immateriële schadevergoeding aan [eiser] , vermeerderd met de wettelijke rente. De schadevergoeding zag niet alleen op voornoemd feit, maar op nog twee andere misdrijven, te weten: “bedreiging met zware mishandeling, meermalen gepleegd, terwijl de strafbare feiten zijn gepleegd met een motorrijtuig dat de schuldige ten tijde van het begaan van deze strafbare feiten bestuurde,” en “wederspannigheid, meermalen gepleegd.” Verder is [onderbewindgestelde] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
2.3.
Tegen voornoemd vonnis is geen hoger beroep ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] ten gevolge van het genoemde voorval op 28 december 2017 geleden en nog te lijden schade,
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 5.839,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van de dagvaarding (23 april 2020),
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Het bedrag van € 5.839,50 is als volgt opgebouwd:
- Verschenen schade
 Huishoudelijke hulp € 1.551,00
 Verlies van zelfwerkzaamheid € 1.197,00
- Toekomstige schade
 Huishoudelijke hulp € 1.296,00
 Verlies van zelfwerkzaamheid € 1.795,50
3.3.
[gedaagde] voert aan dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het vonnis van 12 december 2018 is op tegenspraak gewezen en in kracht van gewijsde gegaan. Dit betekent dat het vonnis op grond van artikel 161 Rv dwingend bewijs oplevert van het feit dat [onderbewindgestelde] zich op 28 december 2017 heeft verzet bij zijn aanhouding en hierdoor letsel heeft veroorzaakt bij [eiser] , te weten een gebroken pink. [gedaagde] is, als bewindvoerder van [onderbewindgestelde] , derhalve aansprakelijk voor de schade die [eiser] hierdoor heeft geleden en nog zal lijden. De onder 1 gevorderde verklaring voor recht zal worden gegeven.
4.2.
De vraag is dan welke schade [eiser] heeft geleden. [eiser] heeft ter onderbouwing van zijn schadevordering onder meer het volgende naar voren gebracht. [eiser] is enige tijd niet in staat geweest zijn eigen werkzaamheden te verrichten. Hij heeft zich (gedeeltelijk) moeten ziekmelden. Tevens werd [eiser] gedurende een zekere periode aanzienlijk beperkt in zijn Algemeen Dagelijkse Levensbehoefte, en zijn huishoudelijke taken en werkzaamheden in en om de woning. Hij heeft tot drie à vier weken vóór 23 mei 2018 een spalk gedragen. [eiser] heeft tot op heden last van stijfheid in de rechter pink, en ervaart nog pijnklachten bij koud weer. [eiser] is in medisch opzicht uitbehandeld, dus de klachten zullen blijvend van aard zijn. [eiser] is niet in staat geweest zijn bijdrage te leveren in het huishouden en werkzaamheden in en rondom de woning en de tuin, en zal hierin ook in de toekomst beperkt blijven gezien de blijvende functionele beperking aan zijn hand. [eiser] heeft de schadebedragen berekend met gebruikmaking van de Richtlijnen Huishoudelijke hulp en Zelfwerkzaamheid.
4.3.
[gedaagde] heeft het volgende als verweer aangevoerd. [eiser] heeft niet aangetoond dat hij inderdaad niet in staat was huishoudelijke taken en zelfwerkzaamheden uit te voeren. Hij heeft bovendien geen daadwerkelijke kosten gemaakt en er is geen onderbouwing voor de stelling dat hij in de toekomst niet in staat zal zijn de huishoudelijke taken en zelfwerkzaamheden te verrichten. Nergens blijkt dat de prognose: “Goed herstel van functie en mogelijkheden in functioneel gebruik” naar beneden is bijgesteld. Bovendien is de schadevergoeding van € 1.250,- voldoende compensatie.
4.4.
De kantonrechter gaat niet mee in dit laatste verweer. De stelling dat een schadevergoeding toegekend voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (immateriële schade, art. 6:106 BW) in de weg kan staan aan een schadevergoeding van vermogensschade (materiële schade, art. 6:97 BW) vindt geen steun in de wet.
4.5.
Bij de begroting van de schade vanwege huishoudelijke hulp en verlies zelfwerkzaamheid mag worden geabstraheerd van de omstandigheid dat de benadeelde degene die de hulp heeft geboden geen vergoeding heeft betaald [1] , zolang vaststaat dat hulp is geboden [2] .
4.6.
De kantonrechter acht aannemelijk dat [eiser] in ieder geval gedurende de tijd dat hij een spalk droeg verminderd in staat was zorg te dragen voor huishouden, huis en tuin. Dit wordt ondersteund door de medische informatie. Op 28 februari 2018 schrijft dokter [naam dokter] immers “Nog gevoelig. Nu recht Niet of nauwelijks flexie Handentherapeut in huis. Politieagent. M.i. nog geen straatdienst.” Nu [eiser] zijn werkzaamheden niet naar behoren uit kon voeren, mag aangenomen worden dat hij ook beperkt was in de uitvoering van zijn taken thuis. Ook acht de kantonrechter aannemelijk dat [eiser] voordat hij zijn pink brak hielp in het huishouden en werkzaamheden verrichtte aan huis en tuin en dat iemand anders (zijn partner) zijn taken heeft moeten overnemen.
4.7.
Anders dan [gedaagde] aanvoert, hoeft [eiser] niet precies aan te voeren welke taken hij uitvoerde voordat hij het letsel opliep en welke taken vervolgens door zijn partner zijn uitgevoerd. [eiser] heeft zijn schade abstract begroot, de [gedaagde] heeft tegen deze manier van begroten geen verweer gevoerd en de kantonrechter acht dit de beste manier om te schade te begroten. Dit betekent dat van persoonsgebonden feitelijkheden wordt geabstraheerd.
4.8.
In het ‘patiëntendossier handtherapie’ dat [eiser] heeft ingediend staat dat de spalk op 23 mei 2018 sinds “3-4 weken” volledig af was. Dit betekent dat hij van 28 december 2017 tot in ieder geval 25 april 2018 (= zeventien weken) de spalk heeft gedragen, zodat gelet op wat de kantonrechter in de vorige alinea heeft overwogen over die periode schade aannemelijk is, welke zal worden begroot aan de hand van de Letselschade Richtlijn Huishoudelijke Hulp en de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid
4.9.
De kantonrechter gaat echter niet uit van het normbedrag dat past bij ‘zware beperking’, zoals [eiser] heeft gedaan. Zonder nadere motivering, die ondanks het verweer van [gedaagde] ontbreekt, acht de kantonrechter niet aannemelijk dat [eiser] zwaar beperkt was, mede gelet op de medische informatie die zich in het dossier bevind. Op 10 april 2018 werd bijvoorbeeld geconstateerd dat stabiliteit/kracht toenam, maar nog niet maximaal was, dat er tijdens kracht zetten nog gevoeligheid was, maar dat er verder geen functionele restricties bestonden en [eiser] ook geen functionele beperkingen ervoer. Het advies was toen om het dragen van een spalk af te bouwen. De kantonrechter begroot de schade met betrekking tot de post huishoudelijke hulp over de zeventien weken dat [eiser] een spalk droeg daarom volgens de het normbedrag van licht beperkt tot matig beperkt voor een tweepersoonshuishouden, te weten 17 x € 91,- = € 1.547,-.
4.10.
De kantonrechter gaat ten aanzien van verlies zelfwerkzaamheid uit van het door [eiser] gehanteerde normbedrag van € 1.197,- per jaar. Over zeventien weken bedraagt de schade dan (€ 1.197 / 365 * 7 * 17 =) € 390,25.
4.11.
Voor de periode na verwijdering van de spalk wordt geen schadevergoeding toegekend. Weliswaar stelt [eiser] dat hij nog altijd beperkingen ondervindt, maar hij had zijn standpunt gelet op het verweer van [gedaagde] en de medische informatie in het dossier nader moeten onderbouwen, wat hij heeft nagelaten. In het ‘Patiëntendossier Handtherapie’ staat bij 23 mei 2018 immers dat de kracht door functioneel gebruik de komende maanden volledig zal herstellen en dat dhr. geen functionele problemen heeft en weer volledig aan het werk is.
4.12.
Voorgaande betekent dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] zal worden veroordeeld tot betaling van € 1.937,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020. Voor het overige zal de schadevergoedings-vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.13.
[gedaagde] zal in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] , als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser] . Deze worden tot vandaag begroot op:
dagvaarding: € 102,96
griffierecht: € 236,00
salaris gemachtigde:
€ 600,00(2 punten x tarief € 300,00)
totaal € 938,96

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] aansprakelijk is voor de door [eiser] ten gevolge van het genoemde voorval op 28 december 2017 geleden en nog te lijden schade,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] om aan [eiser] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 1.937,25, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 april 2020 tot aan de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [onderbewindgestelde] tot betaling van de proceskosten van [eiser] , tot vandaag begroot op € 938,96,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD

Voetnoten

1.Zie onder meer het arrest van de Hoge Raad van 5 december 2018 (ECLI:NL:HR:2008:BE9998)
2.Zie het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2015