ECLI:NL:RBLIM:2020:10086

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
8447048 CV EXPL 20-1625
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van collegegeld door Zuyd Hogeschool en de afwijzing van de betalingsregeling door de kantonrechter

In deze zaak heeft de stichting Zuyd Hogeschool een vordering ingesteld tegen een gedaagde die zich had aangemeld voor een opleiding voor het collegejaar 2018/2019, maar zich later had afgemeld. Zuyd Hogeschool vorderde betaling van een openstaande factuur van € 249,94, bestaande uit een hoofdsom van € 195,63, wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde voerde verweer en stelde dat hij tijdig had afgemeld en dat hij al had betaald. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet voldoende bewijs had geleverd om zijn verweer te onderbouwen. De kantonrechter wees de vordering van Zuyd Hogeschool toe, omdat de gedaagde niet had aangetoond dat hij zich tijdig had afgemeld of dat de betaling al had plaatsgevonden. De kantonrechter benadrukte dat Zuyd Hogeschool niet verplicht was om een betalingsregeling aan te bieden, zoals de gedaagde had verzocht. De wettelijke rente werd toegewezen over de hoofdsom, en de buitengerechtelijke incassokosten werden eveneens toegewezen, omdat Zuyd Hogeschool aan de vereisten had voldaan. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op € 301,09. Het vonnis werd uitgesproken door de kantonrechter op 16 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8447048 CV EXPL 20-1625
Vonnis van de kantonrechter van 16 december 2020
in de zaak van:
de stichting
STICHTING ZUYD HOGESCHOOL,
gevestigd te Heerlen,
eisende partij,
gemachtigde Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
procederende in persoon.
Partijen zullen hierna Zuyd Hogeschool en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de brief waarin aan partijen is meegedeeld dat de kantonrechter een mondelinge behandeling heeft gelast
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 25 november 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft zich aangemeld voor een opleiding bij Zuyd Hogeschool voor het collegejaar 2018/2019.
2.2.
Op enig moment (voorafgaand aan het collegejaar dan wel in het begin van het collegejaar) heeft [gedaagde] zich weer afgemeld.
2.3.
Zuyd Hogeschool heeft [gedaagde] een factuur d.d. 11 september 2018 gestuurd met de omschrijving “Collegegeld Incassotermijn sep 2018” voor een bedrag van € 230,-.
2.4.
Op 24 oktober 2018 en 15 januari 2019 heeft Zuyd Hogeschool [gedaagde] aanmaningen gestuurd voor € 195,63.

3.Het geschil

3.1.
Zuyd Hogeschool vordert dat [gedaagde] bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van € 249,94 (€ 195,63 aan hoofdsom, € 5,91 aan wettelijke rente tot 13 maart 2020 en € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente over € 199,54 vanaf de datum van dagvaarden (22 maart 2020) en de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft niet betwist dat hij zich heeft aangemeld voor het collegejaar 2018/2019 en hij heeft ook niet betwist dat het bedrag van € 230,- het verschuldigde bedrag was per betalingstermijn. Dit betekent dat de door Zuyd Hogeschool gevorderde hoofdsom van € 195,63 in beginsel toewijsbaar is.
4.2.
[gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij zich tijdig weer had afgemeld en dat alles al betaald was. Dit zijn zogenoemde bevrijdende verweren, wat betekent dat [gedaagde] moet bewijzen dat ze kloppen. Hij heeft echter geen bewijs van de datum van afmelding dan wel betalingsbewijzen ingebracht, zodat niet in rechte kan worden vastgesteld dat de verweren van [gedaagde] kloppen. [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld € 195,63 aan Zuyd Hogeschool te betalen.
4.3.
De vader van [gedaagde] heeft namens [gedaagde] ter mondelinge behandeling nog naar voren gebracht dat de vordering allang betaald zou zijn als Zuyd Hogeschool akkoord was gegaan met een betalingsregeling van € 10,- per maand en dat ze dan niet met torenhoge bijkomende kosten hadden gezeten.
4.4.
Uit artikel 6:29 BW – dat bepaalt dat de schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen – volgt echter dat Zuyd Hogeschool niet verplicht was een betalingsregeling met [gedaagde] aan te gaan. Deze regel kent overigens wel een aantal uitzonderingen, zo blijkt uit de parlementaire geschiedenis [1] :
“Het door het artikel uitgesproken beginsel geldt niet zonder uitzondering; in tal van gevallen ligt de bevoegdheid van de schuldenaar om bij gedeelten te presteren in de overeenkomst opgesloten; in andere gevallen zou de schuldeiser in strijd met de geldende gebruiken of met de goede trouw handelen door te weigeren om een deel van de prestatie in mindering van de schuld te ontvangen; ook in de wet zelf komen uitzonderingen voor (…).”
4.5.
[gedaagde] heeft echter geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een uitzondering op de regel rechtvaardigen.
4.6.
De wettelijke rente, tegen de verschuldigdheid waarvan [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd, zal worden toegewezen over de hoofdsom. Zuyd Hogeschool vordert in het petitum ook de wettelijke rente over een aanvullend bedrag van € 3,91, maar heeft dit in het lichaam van de dagvaarding niet onderbouwd, reden waarom de vordering in zoverre zal worden afgewezen.
4.7.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden toegewezen omdat Zuyd Hogeschool een zogenoemde veertiendagenbrief heeft verzonden aan [gedaagde] die voldoet aan de vereisten. Er is namelijk een betalingstermijn gegeven die voldoende ruim is (binnen 14 dagen na de dag van ontvangst van de brief) en het aangezegde bedrag (€ 40,- exclusief btw) is conform de geldende staffel behorende bij het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (15% over de hoofdsom met een minimum van € 40,- exclusief btw).
4.8.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van Zuyd Hogeschool. Deze worden tot vandaag begroot op:
dagvaarding: € 105,09
griffierecht: € 124,00
salaris gemachtigde:
€ 72,00(2 punten x tarief € 36,00)
totaal € 301,09

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Zuyd Hogeschool tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 249,94, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 195,63 vanaf 22 maart 2020 tot aan de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten van Zuyd Hogeschool, tot vandaag begroot op € 301,09,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD

Voetnoten

1.TM, Parl. Gesch. 6, p. 156