Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Het gaat in deze zaak om het besluit waarbij aan [naam 4] een, als preventief aangeduide, last onder bestuursdwang opgelegd. Verzoekers zijn het niet eens met dit besluit en hebben daartegen bezwaar gemaakt. Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte is overgegaan tot het (laten) verwijderen van twee van de caravans die op de locatie [naam locatie] in Brunssum stonden. Deze caravans behoorden namelijk niet in eigendom toe aan [naam 4] en aan de eigenaren van deze caravans is geen last onder bestuursdwang gericht. Dat verweerder deze caravans heeft (laten) wegtrekken, is volgens verzoekers dan ook onrechtmatig. Door deze caravans weg te laten trekken heeft verweerder bovendien ten onrechte de betoging/manifestatie beëindigd die verzoekers aan de [locatie] in Brunssum hielden om aandacht te vragen voor het gebrekkige woonwagenbeleid in heel Limburg en in het bijzonder in Brunssum.
Wat ging aan dit verzoek vooraf?
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan [naam 4] een, als preventief aangeduide, last onder bestuursdwang opgelegd.
4. [naam 4] heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Voorts heeft zij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening, als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), te treffen.
5. Bij uitspraak van 30 oktober 2020 (zaaknummer ROE 20/2736) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij wijze van ordemaatregel het verzoek voorlopig toegewezen en het besluit van 29 oktober 2020 geschorst tot de uitspraak op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
6. In de uitspraak van 16 november 2020 (zaaknummer ROE 20/2736) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de bij uitspraak van 30 oktober 2020 getroffen voorlopige voorziening gewijzigd in die zin dat de begunstigingstermijn van de aan [naam 4] opgelegde last wordt verlengd tot en met 24 november 2020 en het verzoek om voorlopige voorziening in zoverre toegewezen. Voor het overige heeft de voorzieningenrechter het verzoek afgewezen.
7. In de e-mail van 24 november 2020, die gericht is aan [medewerker] , werkzaam bij de gemeente Brunssum, heeft de gemachtigde van verzoekers laten weten dat [naam 4] heeft voldaan aan de last onder bestuursdwang door haar eigen caravan te verwijderen van de locatie [naam locatie] . Volgens de gemachtigde van verzoekers heeft [naam 4] – voor zover sprake is van een overtreding – het niet in haar macht de overige twee caravans te verwijderen, omdat deze niet haar eigendom zijn. De eigenaren van deze caravans zijn niet aangeschreven en aan hen is geen last onder bestuursdwang opgelegd.
8. In de e-mail van 26 november 2020, die gericht is aan de burgemeester van de gemeente Brunssum én aan verweerder, heeft de gemachtigde van verzoekers laten weten dat [naam 4] zich heeft gehouden aan de last onder bestuursdwang die enkel aan haar is gericht. Deze last is volgens de gemachtigde niet gericht aan de eigenaren van de overige twee caravans: [naam 1] en [naam 7] .
9. In de brief van 1 december 2020 heeft de gemachtigde van verzoekers aangegeven dat hij heeft begrepen dat de twee caravans op de locatie [naam locatie] op gezag van de burgemeester en/of het college van burgemeester en wethouders zijn weggetrokken. De gemachtigde van verzoekers heeft de burgemeester en/of het college van burgemeester en wethouders verzocht dan wel gesommeerd de caravans vóór 14.00 uur terug te plaatsen op de [naam locatie] in Brunssum.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
10. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Awb staan vermeld. Dit artikel bepaalt dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekers een bezwaarschrift hebben ingediend tegen besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek genoegzaam is aangetoond.
12. Het voorgaande brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit.
Zijn verzoekers belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb?
13. De voorzieningenrechter ziet zich allereerst gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of verzoekers belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
14. Uit de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat [naam 1] vanaf september 2020 eigenaar was van één van de caravans die na
24 november 2020 nog op het perceel aan [naam locatie] in Brunssum stonden. Hij heeft de eigendom van zijn caravan op 26 november 2020 aan [naam 8] overgedragen. De andere caravan behoorde aan [naam 2] toe. Hij heeft de eigendom van zijn caravan in oktober 2020 aan [naam 7] overgedragen. Onduidelijk is gebleven of dit is gebeurd voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit door verweerder of daarna.
15. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [naam 1] ten tijde van het bestreden besluit zonder meer als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb kon worden aangemerkt. Op dat moment was hij immers – onbestreden – eigenaar en gebruiker van één van beide caravans. Voor [naam 2] en [naam 3] ligt dit anders. Zoals is overwogen, is ter zitting onduidelijk gebleven of [naam 2] op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam eigenaar en gebruiker van één van beide caravans was, omdat hij zijn caravan in oktober aan [naam 7] heeft overgedragen. [naam 3] was – in ieder geval – geen eigenaar van een van beide caravans op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam.
16. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen verzoekers thans niet meer als belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kunnen worden aangemerkt. [naam 1] en [naam 2] hebben de bewuste caravans immers in eigendom overgedragen aan respectievelijk [naam 8] en [naam 7] . [naam 1] en [naam 2] ondervinden dus geen rechtstreekse, feitelijke gevolgen (meer) van de uitvoering van het bestreden besluit: het door verweerder (laten) wegtrekken van de caravans. Het zijn immers [naam 8] en [naam 7] , aan wie de caravans thans in eigendom toebehoren, die gevolgen ondervinden van het laten wegtrekken daarvan. Het verzoek dient reeds hierom te worden afgewezen.
17. Gezien het vorenstaande, wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.