ECLI:NL:RBLIM:2020:1280
Rechtbank Limburg
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en redelijke tijd voor uitvoeringshandelingen
Op 18 februari 2020 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak tussen de heffingsambtenaar van de gemeente Maastricht als verweerder en een eiser die in beroep ging tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De eiser had op 27 november 2018 zijn auto geparkeerd op een plek waar met een bedrijfsparkeervergunning geparkeerd mocht worden, maar had de vergunning niet op het juiste kenteken gezet. Eiser stelde dat hij na het parkeren naar zijn kantoor was gegaan om de vergunning op het kenteken te zetten, wat vijf tot zeven minuten in beslag nam. Hij betoogde dat deze tijd gezien moest worden als een redelijke termijn voor het voldoen van de parkeerbelasting.
De rechtbank overwoog dat, hoewel het op kenteken zetten van de vergunning een uitvoeringshandeling is, de eiser niet binnen een redelijke tijd had voldaan aan de verplichting om de parkeerbelasting te betalen. De rechtbank stelde vast dat eiser ook voorafgaand aan het parkeren de vergunning op het kenteken had kunnen zetten, en dat hij ervoor had gekozen om dit niet te doen. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet kon worden vrijgesteld van de naheffingsaanslag, omdat hij niet tijdig had gehandeld. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door rechter E.P.J. Rutten, in aanwezigheid van griffier J.W.J.M. van Rijt, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Bosch.