ECLI:NL:RBLIM:2020:1503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
C/03/272038 / KG ZA 19-560
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over afgifte van goederen na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding waarin eiseres vorderingen heeft gedaan met betrekking tot de afgifte van goederen die zij in eigendom had vóór de samenwoning met gedaagde. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2020 heeft eiseres haar vorderingen toegelicht, maar het bleek dat de voorzieningenrechter niet beschikte over alle relevante producties. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat gedaagde in een e-mail heeft aangegeven de goederen ter vernietiging aan een derde te willen meegeven, wat het spoedeisend belang van de vordering onderstreept.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat partijen na beëindiging van hun relatie tot een nieuwe afspraak zijn gekomen over de verdeling van de inboedel, waarbij de goederen die voor de samenwoning eigendom waren van eiseres, haar eigendom zijn gebleven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres om de samenlevingsovereenkomst na te komen ongegrond is, omdat de grondslag van de vordering ligt in de nieuwe afspraak tussen partijen. De rechter heeft de vordering van eiseres voor het overige als onrechtmatig noch ongegrond voor toewijzing gereed bevonden, maar heeft wel de termijn voor afgifte van de goederen verlengd en de dwangsom gematigd.

In de beslissing heeft de voorzieningenrechter gedaagde veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de goederen aan eiseres af te geven en heeft hij gedaagde verplicht om eiseres en derden toegang te verlenen tot de woning om de goederen op te halen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde in verzuim is met de uitvoering van het vonnis. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 27 januari 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/272038 / KG ZA 19-560
Vonnis in kort geding van 27 januari 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 10
  • de brief van 9 januari 2020 met producties 26 tot en met 31 van [eiseres]
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 14 januari 2020, tijdens welke [eiseres] haar
vordering heeft verminderd
- het ter zitting desverzocht tegen [gedaagde] verleende verstek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Ter zitting is gebleken dat de voorzieningenrechter in haar procesdossier niet beschikt over de producties 11 tot en met 25. Ter zitting is zijdens [eiseres] (zakelijk weergegeven) toegelicht wat er in de producties 11 tot en met 25 staat.
2.2.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak, alsmede nu uit de zijdens [eiseres] ter zitting gegeven toelichting aannemelijk is geworden dat [gedaagde] in een (recent)
e-mailbericht aan (de advocaat van) [eiseres] heeft laten weten dat hij de zaken waarvan [eiseres] de afgifte vordert, ter vernietiging wil meegeven aan een derde.
2.3.
Ter zitting is zijdens [eiseres] het bij petitum sub 5 en sub 6 gevorderde ingetrokken, zodat daarover niet hoeft te worden beslist.
2.4.
Ter zitting is zijdens [eiseres] voorts onbetwist verklaard dat partijen, in afwijking van hetgeen zij in art. 6 van hun samenlevingsovereenkomst zijn overeengekomen, na beëindiging van hun affectieve relatie en samenleven tot een nadere afspraak voor de verdeling van de inboedel zijn gekomen, aldus dat alle spullen die [eiseres] in eigendom had vóórdat partijen gingen samenwonen, haar eigendom zijn gebleven. Bij productie 22 (waarvan de inhoud zijdens [eiseres] ter zitting is toegelicht, te weten een brief van de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] van 7 oktober 2019) was gevoegd een lijst waarop alle spullen stonden die voor het samenwonen eigendom van [eiseres] waren. [gedaagde] heeft, zo heeft [eiseres] onbetwist gesteld, met deze lijst ingestemd. Nadien heeft [eiseres] twee keer spullen bij [gedaagde] opgehaald, waarna de eerdergenoemde lijst is aangepast. De thans als productie 6 bij dagvaarding overgelegde lijst is de aangepaste versie, zo verklaarde de advocaat van [eiseres] onbetwist ter zitting. De voorzieningenrechter concludeert dat de zinsnede in het petitum sub 1 “om de samenlevingsovereenkomst na te komen” als ongegrond voor afwijzing gereed ligt, nu de (nakomings)vordering van [eiseres] zijn grondslag vindt in de voornoemde nadere afspraak tussen partijen en niet in de samenlevingsovereenkomst.
2.5.
Gelet op de stukken in het dossier en hetgeen ter nadere toelichting ter zitting zijdens [eiseres] onbetwist is verklaard, ligt het overige door [eiseres] gevorderde als onrechtmatig noch ongegrond voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de voorzieningenrechter in de (ex-)relatie tussen partijen aanleiding ziet de bij petitum sub 1 gevorderde termijn van veertien dagen te verlengen tot een termijn van één maand en de bij petitum sub 7 gevorderde dwangsom te matigen en maximeren als daar is vermeld.
2.6.
Ten slotte behoeft [eiseres] geen machtiging van de voorzieningenrechter om de afgifte van zaken zo nodig af te dwingen met behulp van de sterke arm van politie en/of justitie. De in de wet aan de deurwaarder verleende bevoegdheden tot reële executie (art. 491 e.v. Rv) worden toereikend geacht, zodat [eiseres] bij een afzonderlijke machtiging geen belang heeft. Dit deel van het gevorderde zal om die reden worden afgewezen.
2.7.
Gelet op de (ex-)relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen één maand na betekening van dit vonnis aan [eiseres] af te geven de zaken zoals opgenomen in de als productie 6 bij de dagvaarding overgelegde lijst, welke zaken aan haar toebehoren,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] te gehengen en gedogen [eiseres] en derden – waaronder
tenminste twee personen, mogelijk familieleden van [eiseres] , alsmede mensen van
[naam] – toe te laten in de woning, de garage en de tuin aan de [adres] te [woonplaats] , om de zaken op de onder 3.1. genoemde lijst van [eiseres] op te halen, in te pakken, te demonteren en/of weg te halen, onder andere via de garagedeur en het slaapkamerraam,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] te gehengen en gedogen dat [eiseres] en derden – waaronder tenminste twee personen, mogelijk familieleden van [eiseres] , alsmede mensen van [naam] – voldoende tijd en ruimte krijgen om de zaken op de onder 3.1. genoemde lijst van [eiseres] op te halen, in te pakken en te demonteren en te verwijderen uit de woning, de garage en de tuin, aan de [adres] te [woonplaats] ,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van een dwangsom van € 100,00 per dag voor elke dag dat hij (na het verstrijken van de maandtermijn als genoemd in 3.1.) in verzuim is met de tenuitvoerlegging van het vonnis, zulks met een totaalmaximum van € 5.000,00,
3.5.
compenseert de proceskosten, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JC