In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg te Maastricht is behandeld, heeft eiseres een kort geding aangespannen tegen gedaagde, die niet is verschenen. De procedure is gestart met een dagvaarding waarin eiseres vorderingen heeft gedaan met betrekking tot de afgifte van goederen die zij in eigendom had vóór de samenwoning met gedaagde. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 januari 2020 heeft eiseres haar vorderingen toegelicht, maar het bleek dat de voorzieningenrechter niet beschikte over alle relevante producties. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat gedaagde in een e-mail heeft aangegeven de goederen ter vernietiging aan een derde te willen meegeven, wat het spoedeisend belang van de vordering onderstreept.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat partijen na beëindiging van hun relatie tot een nieuwe afspraak zijn gekomen over de verdeling van de inboedel, waarbij de goederen die voor de samenwoning eigendom waren van eiseres, haar eigendom zijn gebleven. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van eiseres om de samenlevingsovereenkomst na te komen ongegrond is, omdat de grondslag van de vordering ligt in de nieuwe afspraak tussen partijen. De rechter heeft de vordering van eiseres voor het overige als onrechtmatig noch ongegrond voor toewijzing gereed bevonden, maar heeft wel de termijn voor afgifte van de goederen verlengd en de dwangsom gematigd.
In de beslissing heeft de voorzieningenrechter gedaagde veroordeeld om binnen een maand na betekening van het vonnis de goederen aan eiseres af te geven en heeft hij gedaagde verplicht om eiseres en derden toegang te verlenen tot de woning om de goederen op te halen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde in verzuim is met de uitvoering van het vonnis. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 27 januari 2020.