ECLI:NL:RBLIM:2020:1708

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
C/03/273058 / HA RK 20-1
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een gezinszaak met betrekking tot ondertoezichtstelling en omgangsregelingen

In deze zaak heeft verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.J.A. Roeleven, op 6 januari 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. M.A.M. van Uum, rechter in de Rechtbank Limburg. Dit verzoek volgde op eerdere zittingen in zaken die betrekking hadden op het gezag en de zorgregeling van de kinderen van verzoekster en haar ex-echtgenoot. De wrakingskamer heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de verzoekster zich niet gehoord voelde tijdens de zittingen en dat zij pas na de zitting van 3 januari 2020 besloot tot wraking. De wrakingskamer oordeelde dat de samenhang tussen de verschillende zaken en het tijdsverloop niet in de weg stond aan de ontvankelijkheid van het verzoek.

De wrakingskamer heeft vervolgens de gronden van verzoekster voor de wraking beoordeeld. Verzoekster stelde dat de rechter partijdig was in haar behandeling van de zaken, met name in de omgangsregeling en de ondertoezichtstelling van de kinderen. De wrakingskamer heeft echter vastgesteld dat de rechter zich niet partijdig heeft opgesteld en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter in haar rol als onafhankelijke en onpartijdige beslisser heeft gehandeld, en dat de opmerkingen en beslissingen van de rechter voortkwamen uit de noodzaak om het belang van de kinderen voorop te stellen.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd benadrukt dat er geen feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 februari 2020.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/273058 / HA RK 20-1
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. E.J.A. Roeleven te Hoensbroek,
dat strekt tot wraking van
mr. M.A.M. van Uum, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Op 6 januari 2020 is door [verzoekster] een verzoek tot wraking ingediend in de zaken met zaaknummers 265903 / FA RK 19-2370 en 248675 / FA RK 18-1320 en in de zaken met zaaknummers 271668 / JE RK 19-2802, 271659 / JE RK 19-2799, 271671 / JE RK 19-2803, tussen [verzoekster] (verzoekster) en [naam ex-echtgenoot] (ex-echtgenoot van verzoekster).
De zaken met zaaknummers 265903 / FA RK 19-2370 en 248675 / FA RK 18-1320 zijn behandeld op de zitting van 25 november 2019 en gaan over het hoofdverblijf van de kinderen, het gezag, de zorgregeling en de vervangende toestemming voor verblijf in het buitenland.
De zaken met zaaknummers 271668 / JE RK 19-2802, 271659 / JE RK 19-2799, 271671 / JE RK 19-2803 zijn behandeld ter zitting op 3 januari 2020 en betreffen de verzoeken tot ondertoezichtstelling van de drie kinderen van verzoekster en haar ex-echtgenoot. In deze zaken is mondeling uitspraak gedaan.
1.2.
Op 16 januari 2020 heeft de wrakingskamer verzoekster bericht dat in de zaken over de ondertoezichtstelling uitspraak is gedaan waardoor in deze zaken geen verzoek tot wraking meer kan worden ingediend. Tevens is verzoekster in de gelegenheid gesteld het verzoek in de twee andere zaken door een advocaat te laten ondertekenen.
1.3.
Ter griffie is op 21 januari 2020 door mr. Roeleven een ondertekend verzoek tot wraking ingediend in de zaken 265903 / FA RK 19-2370 en 248675 / FA RK 18-1320.
1.4.
De rechter heeft op 24 januari 2020 de wrakingskamer schriftelijk meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berust en haar reactie op het verzoek gegeven.
1.5.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 10 februari 2020, waar verzoekster, haar advocaat en de rechter zijn verschenen.
1.6.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
Verzoekster heeft op 6 januari 2020 haar verzoek in vijf zaken ingediend. In het door mr. Roeleven op 21 januari 2020 ingediende wrakingsverzoek is duidelijk gemaakt dat het enkel nog gaat om de zaken 265903 / FA RK 19-2370 en 248675 / FA RK 18-1320.
2.2.
Voordat de wrakingskamer in die zaken toekomt aan de inhoudelijke behandeling van het verzoek zal eerst worden vastgesteld of verzoekster in haar verzoek ontvankelijk is. Voormelde twee zaken zijn behandeld op 25 november 2019 terwijl het (onvolkomen) wrakingsverzoek - zonder ondertekening door haar advocaat - bijna zes weken later, op 6 januari 2020 is ingediend en pas op 21 januari 2020 is gevolgd door het wrakingsverzoek dat thans ter beoordeling voorligt.
Uit verzoeksters toelichting ter zitting wordt duidelijk dat zij zich op de zitting van 25 november 2019 niet gehoord en niet begrepen voelde en in haar ogen door de rechter ‘boos’ werd benaderd. Dit had, aldus verzoekster, tot gevolg dat zij ‘dichtklapte’ en niets meer heeft gezegd. Verzoekster besloot het te laten rusten totdat zij op de zitting van 3 januari 2020 - waar de nieuwe OTS-verzoeken zijn behandeld - door het optreden van de rechter opnieuw in deze gevoelens werd bevestigd. Omdat de verschillende verzoeken nauw met elkaar samenhangen en omdat de mondelinge behandeling van 25 november 2019 - waar de mogelijkheid van een nieuw OTS-verzoek ook is besproken - nog niet tot eindbeslissingen heeft geleid, heeft zij na de zitting van 3 januari 2020 besloten om de rechter te wraken.
De wrakingskamer stelt vast dat de diverse procedures die tussen verzoekster en haar ex-echtgenoot aanhangig zijn (geweest) nauw met elkaar verweven zijn. In alle zaken gaat het - kort samengevat - om het onvermogen van de ouders om alle kwesties rondom gezag en omgang in goed onderling overleg zelf op te lossen in het belang van de kinderen. In het licht van die samenhang kan verzoekster in het kader van de tijdigheid van het wrakingsverzoek niet worden verweten dat zij pas na de zitting van 3 januari 2020 een wrakingsverzoek heeft gedaan dat ook betrekking heeft op de gebeurtenissen op de zitting van 25 november 2019. Het onvolkomen wrakingsverzoek is op de eerste werkdag na 3 januari 2020 op de griffie ontvangen. Dat in de OTS-zaken zelf geen wrakingsverzoeken meer mogelijk zijn omdat in die zaken al op de zitting mondeling door de rechter is beslist, maakt dit niet anders. De wrakingskamer komt daarmee tot het oordeel dat verzoekster ontvankelijk is in haar verzoek.
2.3.
De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De vraag of sprake is van rechterlijke partijdigheid moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijk overtuiging en/of zodanig gedrag van een rechter, dat door een verzoeker de conclusie moet worden getrokken dat deze partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een bij verzoeker bestaande objectief gerechtvaardigde vrees dat de onpartijdigheid bij de rechter ontbreekt, waarbij ook de schijn van partijdigheid van belang is.
2.4.
Verzoekster stelt dat de rechter partijdig is in de zaken die zij heeft behandeld rondom haar gezin en het gezinsleven. Deze partijdigheid strekt zich uit over meerdere momenten waarbij verzoeksters stelling is dat de rechter geen eerlijke positie heeft ingenomen ten opzichte van partijen. De rechter heeft zich, zo stelt verzoekster, zonder gegronde motivering vastgebeten in verzoeksters zaken waarbij zij zich tijdens de zittingen meerdere malen met een partijdige houding in woord en gedrag heeft gepositioneerd. Concreet gaat het over de vervangende toestemming voor het reizen naar het buitenland, de omgangregeling voor de oudste dochter en de door de rechter geïnitieerde en gestimuleerde ondertoezichtstelling.
2.5.
Waar verzoekster aanvoert dat zij ‘door de rechter niet gehoord en niet begrepen’ is en ‘dichtgeklapt’ is, stelt de wrakingskamer vast dat zij bij de mondelinge behandelingen telkens een advocaat heeft gehad die haar bijstaat en die, waar nodig, ook als haar woordvoerder op kan treden. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van 25 november 2019 en van 3 januari 2020 dat de rechter zowel aan verzoekster als aan de haar ex-echtgenoot vragen heeft gesteld en dat verzoekster en haar ex-echtgenoot, beiden hebben gereageerd op hetgeen naar voren is gebracht. Ook heeft verzoekster een door haar geschreven brief ter zitting voorgelezen. Een afschrift van die brief is aan het proces-verbaal van de zitting van 25 november 2019 gehecht. Uit deze gang van zaken blijkt niet dat de rechter zich partijdig heeft opgesteld.
2.6.
Verzoekster stelt verder dat de rechter haar ex-echtgenoot heeft gestimuleerd een ondertoezichtstelling aan te vragen. De wrakingskamer stelt vast dat het proces-verbaal van 25 november 2019 een ander beeld laat zien. De advocaat van de ex-echtgenoot en de raadsvertegenwoordiger hebben een omgangsondertoezichtstelling ter sprake gebracht:

De rechteroppert de mogelijkheid om een bijzondere curator te benoemen om te kijken wat er speelt en een beter beeld te krijgen van de situatie.
Mr. Sanli[de advocaat van de vader, opmerking rechtbank]
Ik vind eigenlijk dat er "een stok achter de deur" moet zijn. Het vrijwillig kader gaat niet lukken. De moeder heeft eerder allerlei trajecten stopgezet. Ik zat zelf meer te denken aan een omgangsondertoezichtstelling. Dat zou nog beter werken.
Mr. Schrouff[de advocaat van verzoekster, opmerking rechtbank]
De moeder heeft het over "een stok achter de deur". De moeder is tot nu toe alle afspraken nagekomen. Ze heeft drie kinderen, waarvan er twee wel naar de vader gaan. Ik zie geen heil in een omgangsondertoezichtstelling. De mogelijkheid van benoeming van een bijzondere curator heb ik niet met de moeder besproken.
De raadsvertegenwoordiger
Het betreft, gelet op de duur, een hele zorgelijke situatie. Deze situatie loopt al jaren. Het is in ieder geval belangrijk dat er regie genomen gaat worden. De ouders zijn gezamenlijk niet in staat om dit op een goede manier voor alle drie de kinderen vorm te geven. Laten we niet vergeten wat deze situatie voor de andere twee kinderen betekent. Ten aanzien van deze kinderen zijn ook uitspraken nodig geweest. Ik ben het eens met de advocaat van de vader dat de vader actief betrokken had moet worden om ook zijn visie en verhaal te horen. Dat zulks niet is gebeurd is een slechte zaak. Het handelen van de moeder is bijna verwijtbaar gelet op de voorgeschiedenis . De gecertificeerde instelling (Gl) zal het woord omgangsondertoezichtstelling niet graag horen. Dit is namelijk een moeilijke opgave. In het _ raadsrapport van een jaar geleden is reeds aangegeven dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. Een bijzondere curator is ook iemand die de regie kan gaan nemen, maar het probleem is groter omdat ook de andere twee kinderen belast zullen zijn en een gedwongen kader nodig lijkt te zijn. Het allerbelangrijkste is niet gebeurd, namelijk ouderschapsreorganisatie. Het is echt essentieel dat dit alsnog gaat starten. Dat zou niet alleen [minderjarige] , maar ook de andere kinderen meer ruimte geven. De ouders zijn (als ze willen) in staat met elkaar in gesprek te gaan.
De rechtergeeft aan dat ze voor een juridisch dilemma staat nu er geen (schriftelijk) verzoek tot een ondertoezichtstelling voorligt en vraagt aan de raadsvertegenwoordiger of de raad dat alsnog een dezer dagen een verzoek gaat indienen.
De raadsvertegenwoordiger
Nee, de verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij de vader. Op het MWO is besproken dat hierbij voor de raad geen rol (meer) is weggelegd.
Mr. Schrouff
(…) Voor wat betreft de (eveneens door Anacare geadviseerde) ouderschapsreorganisatie geeft de moeder aan dat zij dit niet ziet zitten. De moeder ziet daarin geen oplossing. (…).
Mr. Sanli
Ik wil alsnog een mondeling verzoek tot ondertoezichtstelling doen. Een schriftelijk verzoek kan ik alsnog binnen een week nasturen. De vader heeft al kosten moeten maken.
Mr. Schrouff
Ik maak daartegen bezwaar. Het eerdere verzoek tot ondertoezichtstelling is ingetrokken. Mocht alsnog een schriftelijk verzoek worden ingediend dan wens ik daarop graag schriftelijk te reageren.
Mr. Sanli
Dat kan ook binnen een week. Ik wil dat er snel vooruitzicht is op een contactregeling.
De rechtergeeft aan dat het verzoek tot ondertoezichtstelling schriftelijk moet gebeuren. In dat geval zal in beginsel (tenzij partijen daarvan af zien) ook een nieuwe mondelinge behandeling worden bepaald.
Mr. Sanli
Ik laat toch de visie wat dat betreft aan u over. Een nieuwe mondelinge behandeling is wat mij betreft niet noodzakelijk.
Mr. Schrouff
Ik neem waar voor mr. Roeleven. Ik denk wel dat het belangrijk is dat er nog een mondelinge behandeling wordt bepaald.”
Nu uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat - anders dan verzoekster stelt - het niet de rechter is geweest die de omgangsondertoezichtstelling ter sprake heeft gebracht, zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking op deze grond afwijzen.
2.7.
De partijdigheid van de rechter zou volgens verzoekster ook blijken uit haar opmerking over de ‘noodzaak om de focus op het verblijf in Nederland’ te houden. De wrakingskamer stelt vast dat ook deze opmerking door de vertegenwoordiger van de raad, en niet door de rechter is gemaakt. Deze opmerking vloeit overigens voort uit een eerdere beslissing van de rechtbank waarin werd bepaald dat de kinderen in Nederland blijven wonen. Deze uitspraak werd door het gerechtshof van Den Bosch op 21 november 2019 bekrachtigd.
2.8.
De uitspraak van de rechter dat zij verwacht dat verzoekster hoger beroep zou gaan instellen, kan evenmin als een aanwijzing voor partijdigheid worden gezien gelet op de felheid waarmee verzoekster haar strijd voert. Het pleidooi dat de rechter bij het doen van de mondelinge uitspraak van 3 januari 2020 houdt en waarin zij beide ouders aanraadt om voor het nieuwe jaar de keuze te maken hun strijd te staken is, enkel en alleen in het belang van de kinderen. Dat dit belang op onderdelen soms samenvalt met het belang van één van de ouders doet hieraan niets af en is evenmin reden om partijdigheid aan te nemen.
2.9.
Verzoekster stelt tot slot dat de rechter zich in haar zaken heeft vastgebeten. De wrakingskamer concludeert dat ook deze stelling geen stand houdt. Dat de rechter aan het einde van de behandeling de hoop uitspreekt dat ze het verzoek zelf kan behandelen heeft alles te maken met de landelijke beleidslijn: één gezin, één rechter. Daar waar mogelijk wordt deze beleidslijn gevolgd bij de planning van zaken door de griffie. Dat betekent echter niet dat de rechter invloed heeft of heeft uitgeoefend op de keuze van de zaken die zij ter behandeling aangewezen krijgt.
2.10.
Nu uit geen van door verzoekster en haar gemachtigde aangevoerde gronden een vermoeden van partijdigheid blijkt, wijst de wrakingskamer het verzoek tot wraking af.

3.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.E. Elzinga, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. R.P.J. Quaedackers, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.W.D. Janssen. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: