ECLI:NL:RBLIM:2020:1740

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
8204630 AZ VERZ 19-109
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanzegverplichting werkgever en aanzegvergoeding bij beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer en haar werkgever over de aanzegverplichting bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. De werknemer, aangeduid als [verzoekster], had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 1 maart 2019 tot 30 september 2019. De werkgever, aangeduid als [verweerster], heeft nagelaten om tijdig schriftelijk aan de werknemer aan te geven dat de arbeidsovereenkomst niet verlengd zou worden. De aanzegbrief is op 28 augustus 2019 aangeboden aan PostNL, maar de werknemer ontving deze pas op 31 oktober 2019, wat te laat was volgens de wettelijke vereisten.

De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet heeft voldaan aan de informatieplicht die voortvloeit uit artikel 7:668 lid 1 BW. De werkgever had de werknemer uiterlijk op 31 augustus 2019 moeten informeren over de niet-verlenging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat de werknemer recht had op een aanzegvergoeding van één maandloon, omdat de werkgever in gebreke was gebleven. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van € 756,- bruto aan de werknemer, evenals de wettelijke rente en andere kosten, waaronder buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de aanzegverplichting voor werkgevers en de noodzaak om werknemers tijdig en schriftelijk te informeren over de voortzetting van hun arbeidsovereenkomst. Dit voorkomt misverstanden en stelt werknemers in staat om tijdig naar ander werk te zoeken. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de werkgever onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8204630 AZ VERZ 19-109
Beschikking van 20 februari 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekende partij,
gemachtigde mr. H. Kraimi,
tegen
[verweerster] handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats 2] ,
verwerende partij,
gemachtigde mr. M.E.Th. Hogervorst.
Partijen worden hierna [verzoekster] en [verweerster] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 t/m 7;
  • het herziene verzoekschrift;
  • het verweerschrift met bijlagen 8 en 9;
  • een brief van mr. Kraimi met bijlagen 8 tot en met 10;
  • een brief van mr. Hogervorst met bijlage 11;
  • de mondelinge behandeling op 11 februari 2020.
1.2
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] heeft met [verweerster] een arbeidsovereenkomst gesloten voor bepaalde duur vanaf 1 maart 2019 tot en met 30 september 2019 (artikel 1 lid 1 van de arbeidsovereenkomst). Haar functie was Beauty Therapist. De wekelijkse arbeidsduur bedroeg 16 uur per week.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is onder artikel 3 de volgende bepaling opgenomen:
Artikel 3: AANZEGGING
1. Partijen overleggen, in het geval dat er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is
gesloten, twee maanden voor het einde van de overeenkomst met elkaar over een
mogelijke verlenging van de arbeidsovereenkomst. Indien dan geen beslissing wordt
genomen over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst of indien dit
overleg niet plaatsvindt, wordt uiterlijk 1 maand voor het einde van het contract door de
werkgever medegedeeld of verlenging van het contract wordt gewenst. Vorenstaande
termijnen zijn uitdrukkelijk geen opzegtermijnen c.q. opzegbepalingen.
2. Wanneer de in de lid 1 genoemde aanzegging achterwege blijft eindigt de
arbeidsovereenkomst van rechtswege op het moment zoals bepaald in artikel 1, lid 2 van
deze arbeidsovereenkomst.
3. De aanzegging geschiedt schriftelijk.
2.3.
[verzoekster] is vanaf 23 juli 2019 arbeidsongeschikt.
2.4.
Op 30 augustus 2019 vond een consult plaats bij bedrijfsarts [naam bedrijfsarts] . In haar spreekuurrapport staat dat [verzoekster] arbeidsongeschikt is op medische gronden, dat er voorlopig geen arbeidsmogelijkheden zijn voor het eigen werk en dat [verzoekster] ziek uit dienst zal gaan.
2.5.
Op 30 september 2019 eindigt de arbeidsovereenkomst tussen [verweerster] en [verzoekster] van rechtswege.
2.6.
Bij brieven van 8 en 20 november 2019 gericht aan [verweerster] maakt [verzoekster] aanspraak op de aanzegvergoeding als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW van één maandloon.
2.7.
[verweerster] heeft deze aanzegvergoeding niet betaald.

3.Het geschil

3.1
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter binnen twee dagen na de beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster] te veroordelen tot
- betaling van een aanzegvergoeding van € 756,00 bruto;
- verstrekking van een schriftelijke en deugdelijke bruto-netto specificatie, op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 100,- voor dag na betekening van de beschikking dat [verweerster] niet daaraan voldoet, met een maximum van € 10.000.- ;
- betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 137,21;
- betaling van de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen vanaf het opeisbaar worden daarvan tot de dag der algehele voldoening;
- betaling van de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
14 dagen na dagtekening van deze beschikking en eveneens vermeerderd met nakosten voor een bedrag van € 131,00 dan wel, indien betekening plaatsvindt, van € 199,00.
3.2
[verweerster] heeft betwist de aanzegvergoeding verschuldigd te zijn.

4.De beoordeling

4.1
De aanzegverplichting is een op de werkgever rustende informatieplicht. Uit de totstandkomingsgeschiedenis volgt dat deze verplichting ertoe dient zeker te stellen dat de werknemer tijdig op de hoogte is van de bedoelingen van de werkgever ten aanzien van het al dan niet voortzetten van de arbeidsrelatie, zodat daarover geen misverstand kan ontstaan en de werknemer in de gevallen dat dit nodig is tijdig op zoek kan gaan naar ander werk. De eis van schriftelijkheid is van dwingend recht en dient als waarborg om discussies achteraf - zoals die in de voorliggende zaak - over al dan niet gedane mondelinge toezeggingen of mededelingen, dan wel gemaakte afspraken, te voorkomen (beschikking van 27 februari 2018 van het Gerechtshof Den Haag, ECLI:NL:GHDHA:2018:314).
4.2
In dit geval diende [verzoekster] er uiterlijk 31 augustus 2019 door [verweerster] schriftelijk van de op de hoogte gesteld te worden of de arbeidsovereenkomst al dan niet verlengd zou worden aangezien deze op 30 september 2019 zou eindigen (in artikel 1 van de arbeidsovereenkomst staat dat deze voor de duur van zeven maanden is aangegaan van 1 maart 2019 tot 30 september 2019; de kantonrechter begrijpt dat bedoeld is ‘tot
en met30 september 2019’). De kantonrechter zal beoordelen of [verweerster] zich aan de hiervoor bedoelde aanzegplicht heeft gehouden.
4.3
[verweerster] stelt dat dit zo is. Daartoe stelt zij ten eerste dat in de arbeidsovereenkomst in artikel 3 al is aangezegd dat deze niet zou worden verlengd.
4.4
Het betoog van [verweerster] dat artikel 3 lid 2 van de arbeidsovereenkomst een aanzegging als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW inhoudt faalt . Uit de kamerstukken (Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 34) volgt weliswaar dat de mogelijkheid bestaat dat reeds bij aanvang van de arbeidsovereenkomst kan worden aangezegd dat deze niet zal worden verlengd. Dat is echter niet wat in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst staat. In artikel 3 lid 2 staat dat wanneer de aanzegging in lid 1 achterwege blijft de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt op het moment zoals bepaald in artikel 1 lid 2 van deze arbeidsovereenkomst (bedoeld zal zijn artikel 1 lid 1).
De kantonrechter overweegt dat het einde van rechtswege los staat van de inhoud van de aanzegging, die niet meer is dan een informatieplicht. Uit de bewoordingen (‘wanneer de in … lid 1 genoemde aanzegging achterwege blijft’) volgt bovendien niet evident dat met artikel 3 lid 2 beoogt is om aan te zeggen. Het bepaalde in artikel 3 van de arbeidsovereenkomst komt in de uitleg van [verweerster] neer op een aanzegging voor het geval er niet tijdig is aangezegd. Dat strookt niet met artikel 7:668 BW dat immers tijdige en volstrekte helderheid beoogt over het al dan niet voortzetten van een dienstverband.
4.5
[verweerster] voert verder aan dat zij bij aangetekende en per gewone post verzonden brief tijdig heeft aangezegd. [verweerster] heeft schermprints overgelegd van (delen) van een gesprek met de digitale klantenservice van PostNL. In dit gesprek is door PostNL medegedeeld dat ‘de brief’ op 28 augustus 2018 om 15:23 uur is bezorgd. [verzoekster] heeft gesteld eerst op 31 oktober 2019 de aanzegbrief te hebben ontvangen.
4.6
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:37 lid 3 BW dient een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben die persoon te hebben bereikt. De brief gericht aan [verzoekster] waarin [verweerster] aanzegt dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd, is gedateerd op 27 augustus 2019. Deze is blijkens de enveloppe op 28 augustus 2019 om 15:18 uur aangeboden aan PostNL. Uit de door [verzoekster] overgelegde Track&Trace gegevens volgt dat deze (pas) op 31 oktober 2019 om 11:23 uur is bezorgd. De kantonrechter ziet geen grond om uit te gaan van de onjuistheid van die bezorgdatum. Met de schermprints heeft [verweerster] in elk geval niet aangetoond dat de bezorgdatum eerder lag. Bovendien heeft [verweerster] de zeer aannemelijk te achten stelling van [verzoekster] dat het onmogelijk is dat een brief die op 28 augustus 2019 om 15:18 uur is aangeboden al diezelfde dag om 15:23 uur wordt bezorgd, niet weersproken. Ander bewijs waaruit volgt dat de gegevens van Track&Trace onjuist zijn, heeft [verweerster] niet overgelegd. De brief van 27 augustus 2019 heeft [verzoekster] dan ook niet uiterlijk één maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst bereikt, maar pas twee maanden nadien, en dat is te laat.
4.7
[verweerster] stelt dat [verzoekster] al wist dat het dienstverband zou eindigen. Dat blijkt uit het gegeven dat zij op 1 oktober 2019 om een eindafrekening vroeg. Verder had zij reeds daarvóór op 30 augustus 2019 van de bedrijfsarts vernomen dat zij ziek uit dienst zou gaan.
4.8
De kantonrechter ziet onvoldoende grond om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [verzoekster] een beroep toekomt op artikel 7:668 lid 3 BW. Vast staat dat er geen gesprekken zijn geweest tussen [verweerster] en [verzoekster] over de vraag of de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet of niet. Ook is er geen contact geweest tussen de bedrijfsarts of [verweerster] daarover. Daarbij adviseert de bedrijfsarts werknemer en werkgever over arbeidsongeschiktheid en deze gaat niet over de vraag of een arbeidsovereenkomst verlengd zal worden of niet.
4.9
De conclusie is dat [verweerster] niet heeft voldaan aan de op haar rustende informatieverplichting van artikel 7: 668 lid 1 aanhef en onder a BW. Dit betekent dat [verweerster] op voet van artikel 7:668 lid 3 BW een vergoeding verschuldigd is gelijk aan het bedrag van het loon van één maand.
4.1
Voor wat betreft de verschuldigde vergoeding ter hoogte van één maand loon geldt het brutoloon vermenigvuldigd met het aantal per maand gewerkte uren. [verzoekster] heeft de aanzegvergoeding gesteld op € 756,- bruto. [verweerster] heeft deze stelling niet gemotiveerd betwist, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van dit bedrag. [verzoekster] verzoekt verder om een veroordeling tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van opeisbaarheid. Tegen de verschuldigdheid van de wettelijke rente is geen verweer gevoerd. Nu [verzoekster] nalaat een ingangsdatum te noemen, zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 16 november 2019, de achtste dag na de eerste sommatiebrief.
4.11
Het verzoek tot afgifte van een bruto-nettospecificatie over de aanzegvergoeding zal worden toegewezen, op straffe van een dwangsom van € 50,- voor elke dag na betekening van deze beschikking dat [verweerster] daaraan niet voldoet, tot een maximum van
€ 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening.
4.12
Het verzoek tot veroordeling tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen tot 15% van de hoofdsom, zijnde € 113,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2019, zijnde de zevende dag na de tweede sommatiebrief.
4.13
[verweerster] zal worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden begroot € 81,- aan griffierecht en € 721,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven.
4.14
[verweerster] zal op na te melden wijze worden veroordeeld in de nakosten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1
veroordeelt [verweerster] tot betaling van € 756,- bruto aan [verzoekster] , binnen twee dagen nadat deze beschikking is gegeven, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
16 november 2019;
5.2
veroordeelt [verweerster] tot onder afgifte van een deugdelijke bruto-nettospecificatie op straffe van een dwangsom van € 50,- voor elke dag na betekening van de beschikking dat [verweerster] niet daaraan voldoet, met een maximum van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag of dagen van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;
5.3
veroordeelt [verweerster] tot betaling van € 113,40, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 november 2019 tot de dag van algehele voldoening;
5.4
veroordeelt [verweerster] tot betaling van de proceskosten tot op heden begroot op
€ 802,-, te vermeerderen met de wettelijke vanaf 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven tot de dag van algehele voldoening;
5.5
veroordeelt [verweerster] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verzoekster] volledig aan deze beschikking voldoet, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- € 120,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de 15de dag na aanschrijving tot de dag van voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van deze beschikking heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de beschikking, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de 15de dag na betekening tot de dag van voldoening;
5.6
verklaart onderdelen 5.1 tot en met 5.5 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.7
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
BM