ECLI:NL:RBLIM:2020:1837

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
C/03/269858 / HA RK 19-219
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.E.C. Breij, heeft het verzoek ingediend naar aanleiding van de behandeling die hij in het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) heeft ondergaan. Hij wenst een deskundige te bevragen over zijn onderzoeksrapportage, die op verzoek van beide partijen is opgesteld. De belanghebbenden, vertegenwoordigd door advocaten mr. K. Mous en mr. drs. P.M.F. Boerrigter, verzetten zich tegen het verzoek en stellen dat het niet ter zake dienend is. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende sub 2 geen contractspartij was bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst en dus niet kan worden aangesproken op basis van een tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst. De rechtbank heeft eerder in een deelgeschilprocedure op 15 januari 2019 al geoordeeld dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek jegens belanghebbende sub 2. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet voldoet aan de vereisten van ter zake dienendheid en heeft het verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/269858 / HA RK 19-219
Beschikking van 5 maart 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonend te [woonplaats 1] ,
verzoeker, (hierna: [verzoeker] ),
advocaat mr. M.M.E.C. Breij te Kerkrade
en
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
ACADEMISCH ZIEKENHUIS MAASTRICHT,
zetelend te Maastricht, (hierna: AZM),
2.
[belanghebbende sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
belanghebbenden,
advocaat mr. K. Mous en mr. drs. P.M.F. Boerrigter te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 14 oktober 2019,
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 9 januari 2020,
  • de brief met een aanvullende bijlage van mr. Breij, ontvangen op 16 januari 2020,
  • de mondelinge behandeling op 21 januari 2020,
  • de pleitnota van mr. Breij, zoals ter zitting is overgelegd.
Ter zitting zijn verschenen:
  • verzoeker, bijgestaan door mr. Breij;
  • belanghebbenden, vertegenwoordigd door mr. Boerrigter.
1.2.
Partijen zijn ter zitting in de gelegenheid gesteld zich te beraden of er een andere onafhankelijk deskundige kan worden aangezocht. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen. De rechtbank heeft vervolgens de uitspraak bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1.
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen naar aanleiding van de door [verzoeker] gestelde geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade naar aanleiding van de behandeling die [verzoeker] in het AZM heeft ondergaan. Verzoeker wenst [deskundige] te bevragen naar aanleiding van zijn onderzoeksrapportage, welke hij op verzoek van beide partijen heeft opgesteld.
2.2.
Belanghebbenden verzetten zich tegen inwilliging van het verzoek. Allereerst wordt opgemerkt dat het verzoek geen voorlopig getuigenverhoor betreft, maar het horen van een deskundige ex art. 202 Rv. Primair stellen belanghebbenden zich op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek ten aanzien van [belanghebbende sub 2] . [belanghebbende sub 2] is geen contractspartij bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst en kan dus ook niet worden aangesproken op basis van een tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst. Tot dit oordeel is de rechtbank al gekomen in de deelgeschillenprocedure (vonnis 15 januari 2019). Verder wordt aangevoerd dat het verzoek niet ter zake dienend is, dan wel in strijd met de goede procesorde, nu verzoeker reeds over een groot aantal rapporten van verschillende deskundigen beschikt, zodat hij zijn proceskansen voldoende kan inschatten. Voorts menen belanghebbenden dat het niet voor de hand ligt dat [deskundige] opnieuw als deskundige fungeert in deze kwestie. Belanghebbenden hebben geen vertrouwen in [deskundige] als objectieve en capabele deskundige, ongeacht wat de deskundige zal verklaren in een eventueel verhoor. [deskundige] heeft zich volgens belanghebbenden eenzijdig uitgelaten en stelling ingenomen, daarnaast heeft hij uitspraken gedaan zonder deze te onderbouwen en uitspraken gedaan in tegenspraak met zijn eerdere conclusies. Het horen van deze deskundige dient derhalve volgens belanghebbenden geen redelijk doel en kan niet bijdragen aan een oplossing van het geschil. Een inhoudelijk debat over het rapport van [deskundige] dient in de bodemprocedure plaats te vinden. Daarnaast kan de rechter in de bodemzaak, indien hij dit nodig acht, een gerichte bewijsopdracht geven en zullen belanghebbenden zich in dat geval niet verzetten tegen benoeming van een nieuwe deskundige.
2.3.
Verzoeker houdt [belanghebbende sub 2] onverkort aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad, ex art. 6:162 BW. Daarnaast stelt verzoeker dat het verzoek niet is bedoeld om het deskundigenbericht aan te vullen of aan te passen of een nieuw verkapt deskundigenbericht te laten plaatsvinden. Partijen zijn gebonden aan het rapport van [deskundige] . Verzoeker wil slechts duidelijkheid over de reeds gegeven antwoorden door [deskundige] en heeft daarmee een gerechtvaardigd belang bij het horen van [deskundige] .
2.3.1.
Het beoordelingskader voor een verzoek tot een voorlopig deskundigenbericht en een voorlopig getuigenverhoor is hetzelfde, daarnaast zijn op grond van art. 200 lid 5 Rv de artikelen van het getuigenverhoor van overeenkomstige toepassing. Onderhavig verzoek is derhalve gebaseerd op art. 202 Rv jo. 186 Rv e.v.
2.3.2.
Belanghebbenden zijn volgens verzoeker niet in hun belangen geschaad door beantwoording van [deskundige] van de eenzijdig gestelde vragen door verzoeker. In de deelgeschilbeschikking is immers bepaald dat de door [deskundige] op 7 december 2018 gegeven antwoorden niet bij de beoordeling worden meegenomen, nu deze eenzijdig door verzoeker aan [deskundige] zijn gesteld en zijn beantwoord zonder hoor en wederhoor toe te passen. Dit doet niet af aan de geschiktheid en objectiviteit van deze deskundige.
2.4.
Tussen partijen staat vast dat [belanghebbende sub 2] geen contractspartij was bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst omdat hij destijds in loondienst was bij het AZM en dus ook niet zelf kan worden aangesproken op basis van een tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst. Tot dit oordeel is de rechtbank al gekomen in de deelgeschillenprocedure bij beschikking van 15 januari 2019 in de zaak C/03/253388 en partijen zijn hieraan vooralsnog gebonden. Verzoeker heeft geen enkele feitelijke onderbouwing gegeven voor een los van deze behandelingsovereenkomst mogelijke vordering uit onrechtmatige daad ten aanzien van [belanghebbende sub 2] . Verzoeker zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek jegens [belanghebbende sub 2] .
2.5.
De rechtbank stelt voorop dat de rechter in beginsel een voorlopig getuigenverhoor dient te gelasten, mits het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het voorlopig getuigenverhoor bewezen kunnen worden.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor kan echter worden afgewezen op de volgende gronden: indien de verzoeker heeft geen belang als bedoeld in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW), indien van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, waarvan onder meer sprake kan zijn wanneer de verzoeker wegens de onevenredigheid van de over en weer betrokken belangen in redelijkheid niet tot toepassing van die bevoegdheid kan worden toegelaten, indien
het verzoek strijdig is met een goede procesorde dan wel op grond van een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar (zie bijv. HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008: BF3938).
Minimaal noodzakelijk voor het toestaan van een voorlopig getuigenverhoor is dat een rechtsgrond wordt aangevoerd die aanleiding kan geven tot een civiele procedure, alsmede dat voor de behandeling van een zodanige vordering voldoende concrete feiten en omstandigheden worden gesteld die, mits bewezen of niet betwist, tot toewijzing van die vordering aanleiding zouden kunnen geven. Bij de beoordeling moet de rechter tot uitgangspunt nemen dat het voorlopig getuigenverhoor er onder meer toe strekt om degene die het aanspannen van een geding overweegt - een bodemprocedure is in onderhavig geval nog niet aanhangig gemaakt - de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de (hem wellicht nog niet precies bekende) feiten, zulks teneinde hem in staat te stellen zijn positie beter te beoordelen.
2.6.
Tussen partijen staat vast dat [deskundige] – op gezamenlijk verzoek van partijen – een expertise heeft uitgevoerd. Op 21 april 2015 heeft hij een expertise rapport uitgebracht, waarna hij op 9 november 2015 een tweede rapport heeft uitgebracht. Partijen waren op voorhand ervan op de hoogte dat [deskundige] niet bekend was met het schrijven van expertises en de richtlijnen in dat kader. De rapporten voldoen niet aan de KNMG richtlijn want onder meer het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat partijen vooralsnog gebonden zijn aan de uitspraak in het deelgeschil van 15 januari 2019. Hierin is opgenomen dat de voor het beantwoorden van de aansprakelijkheidsvraag van belang zijnde feiten onvoldoende kunnen worden vastgesteld omdat de deskundige de regels van hoor en wederhoor heeft geschonden.
2.8.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoeker met de thans voorliggende rapporten voldoende informatie om zijn proceskansen in te schatten. Het alsnog horen van de deskundige zal het formele gebrek dat kleeft aan zijn rapportage niet wegnemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het horen van de deskundige – in dit stadium – dan ook niet ter zake dienend en dient het verzoek te worden afgewezen. De door verzoeker aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2016:7116) leidt niet tot een ander oordeel want het betreft in dat geval een bodemprocedure waarin de bodemrechter aanleiding heeft gezien om – op verzoek van beide partijen – de deskundige om een nadere toelichting te vragen. Zodanige omstandigheid is in deze zaak niet aan de orde.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek jegens [belanghebbende sub 2] ,
3.2.
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: AH