ECLI:NL:RBLIM:2020:1925

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
C/03/244887 / HA ZA 18-8
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de verdeling van een nalatenschap met betrekking tot onrechtmatige betalingen en schenkingen

Op 4 maart 2020 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht een vonnis uitgesproken in een civiele zaak betreffende de verdeling van een nalatenschap. De eisers, [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2], hebben vorderingen ingesteld tegen [gedaagde in de hoofdzaak] met betrekking tot onrechtmatige betalingen en schenkingen die door de erflaatster aan [gedaagde in de hoofdzaak] zijn gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde in de hoofdzaak] gehouden is om een bedrag van € 59.871,57 aan de nalatenschap te voldoen, bestaande uit contante betalingen, opvallende betalingen, onrechtmatig overgeboekte gelden en schenkingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde in de hoofdzaak] niet heeft bewezen dat deze bedragen ten goede zijn gekomen aan de erflaatster, en heeft daarom de vorderingen van de eisers toegewezen.

Daarnaast heeft de rechtbank [gedaagde in de hoofdzaak] veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over het beheer van de financiële zaken van de erflaatster vanaf 2 december 2010 tot aan haar overlijden, met uitzondering van bepaalde perioden. De proceskosten zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partij, [gedaagde in de hoofdzaak]. De rechtbank heeft de wettelijke rente over de toegewezen bedragen toegewezen zoals gevorderd. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.J.H. Hoofs.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/244887 / HA ZA 18-8
Vonnis van 4 maart 2020
in de zaak van

1.[eiser in de hoofdzaak sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser in de hoofdzaak sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in de hoofdzaak,
advocaat mr. J.P.C.M. van Riet,
tegen
[gedaagde in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
advocaat mr. V.C.C. Luijten,
en in de tussenkomst zaak van
[eiseres bij tussenkomst],
wonende te [woonplaats 3] ,
eiseres bij tussenkomst,
advocaat mr. N. Vinke,
tegen

1.[eiser in de hoofdzaak sub 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser in de hoofdzaak sub 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden bij tussenkomst,
advocaat mr. J.P.C.M. van Riet,
en
[gedaagde in de hoofdzaak],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde bij tussenkomst,
advocaat mr. V.C.C.. Luijten.
Partijen zullen hierna [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 2] , [gedaagde in de hoofdzaak] en [eiseres bij tussenkomst] genoemd worden.
[eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 2] en [eiseres bij tussenkomst] worden gezamenlijk [eisers] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 4 december 2019,
  • de akte van [gedaagde in de hoofdzaak] voor de rol van 8 januari 2020,
  • het B-16 formulier van [gedaagde in de hoofdzaak] , ter griffie ontvangen op 13 januari 2020,
  • het B-16 formulier van [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] , ter griffie ontvangen op 13 januari 2020,
  • het B-16 formulier van [eiseres bij tussenkomst] , ter griffie ontvangen op 20 januari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De beoordeling

Vordering [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] en vorderingen 2 en 3 [eiseres bij tussenkomst]

2.1.
Tussen [eisers] enerzijds en [gedaagde in de hoofdzaak] anderzijds staat ter discussie of [gedaagde in de hoofdzaak] gehouden is om € 59.871,75 aan de gemeenschap te voldoen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: € 33.160,- aan door [gedaagde in de hoofdzaak] gedane contante betalingen, € 5.847,77 aan opvallende betalingen, € 3.863,80 aan onrechtmatig overgeboekte gelden en € 17.000,- aan schenkingen (zie overwegingen 2.7. tot en met 2.10 van het in deze zaak gegeven tussenvonnis van deze rechtbank van 25 september 2019, verder: het vonnis van
25 september 2019).
€ 33.160,- contante betalingen, € 5.847,77 opvallende betalingen en € 3.863,80 overgeboekte gelden niet zijnde schenkingen (in totaal: € 42.871,57)
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak] is bij vonnis van 25 september 2019 toegelaten te bewijzen dat de bedragen zoals opgenomen onder overweging 2.7. tot en met 2.9. van dit vonnis - in totaal
€ 42.871,57 - ten goede zijn gekomen van [erflaatster] . Bij akte van 8 januari 2020 heeft [gedaagde in de hoofdzaak] kenbaar gemaakt af te zien van het horen van getuigen. Evenmin heeft [gedaagde in de hoofdzaak] op andere wijze bewijs geleverd. Het door [gedaagde in de hoofdzaak] gevoerde (bevrijdende) verweer slaagt, daar hij heeft nagelaten te bewijzen dat de bedragen ten goede zijn gekomen van [erflaatster] , dan ook niet. Hiermee komt vast te staan dat [gedaagde in de hoofdzaak] ten opzicht van haar onrechtmatig heeft gehandeld en hij gelden aan de nalatenschap heeft onttrokken hetgeen jegens de erfgenamen van [erflaatster] onrechtmatig is (r.o. 4.5.1. vonnis van 25 september 2019).
2.3.
[gedaagde in de hoofdzaak] heeft jegens de erfgenamen onrechtmatig gehandeld en is daarom gehouden tot betaling van € 42.871,57 aan de nalatenschap.
Schenkingen € 17.000,-
2.4.
[gedaagde in de hoofdzaak] is bij vonnis van 25 september 2019 toegelaten te bewijzen dat de schenkingen van [erflaatster] aan hem van € 17.000,- niet tot stand zijn gekomen onder invloed van de geestelijke toestand van [erflaatster] . Nu [gedaagde in de hoofdzaak] geen bewijs heeft geleverd, slaagt het beroep van [eisers] op vernietiging (r.o. 4.8.2. vonnis van
25 september 2019).
2.5.
[gedaagde in de hoofdzaak] dient de geschonken bedragen van € 17.000,- uit hoofde van onverschuldigde betaling terug te betalen.
2.6.
[gedaagde in de hoofdzaak] dient in totaal € 59.871,57 (r.o. 2.3. en 2.5.) aan de nalatenschap te betalen. De nalatenschap wordt onder de vier erfgenamen - [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 2] , [gedaagde in de hoofdzaak] en [eiseres bij tussenkomst] - verdeeld. Dit betekent dat ieder van de erfgenamen recht heeft op € 59.871,57 / 4 = € 14.967,89. [gedaagde in de hoofdzaak] dient aan zowel aan [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 2] als aan [eiseres bij tussenkomst] € 14.967,89 te betalen. De wettelijke rente zal worden toegewezen zoals gevorderd.
Rekening en verantwoording
2.7.
Ingevolge r.o. 4.14.2. van het vonnis van 25 september 2019 is [gedaagde in de hoofdzaak] gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording over de periode van 2 december 2010 tot de datum waarop [erflaatster] is overleden ( [overlijdensdatum] ) uitgezonderd de periode dat [erflaatster] onder bewind stond. [gedaagde in de hoofdzaak] is hier slechts toe gehouden voor zover dit ziet op het beheer van die gelden van [erflaatster] die hij niet krachtens vorenstaande moet terugbetalen. [gedaagde in de hoofdzaak] hoeft dan ook geen rekening en verantwoording af te leggen over de bedragen zoals opgenomen onder de overwegingen 2.7. tot en met 2.10. van het vonnis van 25 september 2019.
Proceskosten
2.8.
Volgens de hoofdregel van artikel 237 Rv wordt de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten veroordeeld. De rechtbank ziet geen aanleiding hiervan af te wijken.
2.9.
In de zaak tussen [gedaagde in de hoofdzaak] en [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] , zal [gedaagde in de hoofdzaak] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank gaat, daar [gedaagde in de hoofdzaak] in deze zaak wordt veroordeeld tot betaling van 2 maal € 14.967,89 = € 29.935,79, uit van € 695,- per punt. De proceskosten aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] worden begroot op:
- griffierecht € 895,-
- salaris advocaat
€ 2.780,- ( 4 punten x € 695,- tarief III)
In totaal: € 3.675,-
2.10.
In de zaak tussen [eiseres bij tussenkomst] enerzijds en [eiser in de hoofdzaak sub 1] , [eiser in de hoofdzaak sub 2] en [gedaagde in de hoofdzaak] anderzijds zal [gedaagde in de hoofdzaak] als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Hoewel [eiseres bij tussenkomst] vordert dat ook [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] worden veroordeeld in de proceskosten, ziet de rechtbank hier geen aanleiding voor daar de vorderingen in deze zaak enkel strekken tot veroordeling van [gedaagde in de hoofdzaak] . De rechtbank gaat, daar [gedaagde in de hoofdzaak] in deze zaak wordt veroordeeld tot betaling van
€ 14.967,89 aan [eiseres bij tussenkomst] , uit van € 543,- per punt.
De proceskosten aan de zijde van [eiseres bij tussenkomst] worden begroot op:
- griffierecht € 895,-
- salaris advocaat
€ 2.715,- (5 punten x € 543,- tarief II)
In totaal: € 3.610,-
2.11.
[eiseres bij tussenkomst] heeft in haar incidentele conclusie tot tussenkomst van 14 februari 2018 gevorderd dat haar wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] hebben hiertegen verweer gevoerd, [gedaagde in de hoofdzaak] heeft ingestemd met de tussenkomst van [eiseres bij tussenkomst] .
In het vonnis van 26 maart 2018 heeft de rechtbank [eiseres bij tussenkomst] toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen. De beslissing omtrent de kosten van het incident is toen aangehouden.
[eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] worden als de in het incident ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiseres bij tussenkomst] worden begroot € 543,-.
2.12.
De wettelijke rente over de proceskosten zoals toegewezen onder 2.9., 2.10. en 2.11 zal worden toegewezen zoals gevorderd.

3.De beslissing

De rechtbank
In het incident tussen [eiseres bij tussenkomst] enerzijds, en [gedaagde in de hoofdzaak] , [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] anderzijds
3.1.
veroordeelt [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] in de proceskosten, tot op heden gerezen aan de zijde van [eiseres bij tussenkomst] begroot op € 543,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
In de zaak tussen [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] enerzijds en [gedaagde in de hoofdzaak] anderzijds
3.2.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] tot betaling aan [eiser in de hoofdzaak sub 1] van € 14.967,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van tien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] tot betaling aan [eiser in de hoofdzaak sub 2] van € 14.967,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van tien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] in de proceskosten tot op heden gerezen aan de zijde van [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] begroot op € 3.675,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van tien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
In de tussenkomst zaak tussen [eiseres bij tussenkomst] enerzijds, en [gedaagde in de hoofdzaak] , [eiser in de hoofdzaak sub 1] en [eiser in de hoofdzaak sub 2] anderzijds
3.5.
beveelt [gedaagde in de hoofdzaak] om rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van de financiële zaken van [erflaatster] vanaf 2 december 2010 tot de overlijdensdatum, [overlijdensdatum] , uitgezonderd de periode dat [erflaatster] onder bewind stond, en met uitzondering van de bedragen zoals opgenomen in de overwegingen 2.7 tot en met 2.10. in het vonnis van 25 september 2019,
3.6.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] tot betaling aan [eiseres bij tussenkomst] van € 14.967,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf datum van dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
3.7.
veroordeelt [gedaagde in de hoofdzaak] in de proceskosten tot op heden gerezen aan de zijde van [eiseres bij tussenkomst] begroot op € 3.610,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.8.
verklaart de onder 3.1. tot en met 3.7. gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad
3.9.
wijst in alle zaken af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.