ECLI:NL:RBLIM:2020:1998

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
8335263 CV EXPL 20-788
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van bedrijfsruimte wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres en een gedaagde, waarbij de eiseres een vordering heeft ingesteld tot ontruiming van een bedrijfsruimte wegens huurachterstand. De gedaagde huurde sinds 1 oktober 2019 een bedrijfsruimte van de eiseres tegen een maandelijkse huurprijs van € 2.500,00 exclusief btw. De eiseres vorderde ontruiming van de bedrijfsruimte en betaling van een huurachterstand van € 9.075,00 over de maanden december 2019, januari 2020 en februari 2020, alsook toekomstige huurtermijnen tot aan de ontruiming.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, aangezien zij ondanks herhaalde aanmaningen in gebreke is gebleven met de huurbetalingen. De rechter heeft geoordeeld dat de eiseres voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, en dat de huurachterstand ernstig genoeg is om de ontruiming te rechtvaardigen. De gedaagde heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die de ontruiming zouden kunnen rechtvaardigen.

De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld om de bedrijfsruimte binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en de achterstallige huur te betalen. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de eiseres. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eiseres direct kan overgaan tot uitvoering van de ontruiming, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 8335263 CV EXPL 20-788
Vonnis in kort geding van de kantonrechter d.d. 10 maart 2020
inzake:
[eiseres],
wonend te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. J.J.M. Goumans,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudend aan de [adres] , [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
verschenen bij de heer [naam directeur grootaandeelhouder] , directeur grootaandeelhouder van [gedaagde]
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling van 9 maart 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] vanaf 1 oktober 2019 van [eiseres] huurt de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 2.500,00 per maand exclusief btw (€ 3.025,00 inclusief btw).
2.2.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] veroordeling van [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , binnen twee weken na betekening van het vonnis te ontruimen en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen;
  • tot betaling van € 9.075,00 aan huurachterstand over december 2019, januari 2020 en februari 2020;
  • tot betaling van € 3.025,00 voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf 1 maart 2020 tot aan de dag van de ontruiming, maar uiterlijk tot 1 september 2021;
  • in de proceskosten en nakosten.
2.3.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de door haar aangegane verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst. [gedaagde] is, ondanks herhaalde aanmaning, in gebreke gebleven met de (tijdige) betaling van de huur.
2.4.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.
2.5.
Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De vraag of [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, die voor zover deze ziet op de gevorderde huurachterstand, strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voorts geldt dat voor een toewijzing van een geldsom in kort geding slechts plaats is als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
3.2.
[gedaagde] heeft niet betwist dat op de datum van dagvaarding, berekend tot en met februari 2020, een gelet op de maandelijkse huurprijs van € 3.025,00 op drie maanden te begroten huurachterstand bestond. Verder heeft [gedaagde] te kennen gegeven de huurpenningen over maart 2020 ook niet te kunnen voldoen en zij geen zekerheid kan bieden ten aanzien van de huurbetaling en het inlopen van de huurachterstand. Het stond [eiseres] vrij haar te doen dagvaarden teneinde een executoriale titel voor deze vordering te verkrijgen. Met de door [gedaagde] gestelde omstandigheden die haar verhinderen haar betalingsverplichtingen (tijdig) na te komen, kan bij de beoordeling van deze vordering geen rekening worden gehouden. Deze omstandigheden liggen in de risicosfeer van [gedaagde] . Dat [gedaagde] inmiddels een deel van de huurachterstand (€ 3.025,00) heeft betaald, doet aan het vorenstaande niets af. Immers een tekortkoming in het verleden wordt niet ongedaan gemaakt door alsnog de verplichtingen uit de huurovereenkomst na te komen.
3.3.
Vast staat dus dat [gedaagde] jegens [eiseres] tekort is geschoten in de nakoming van een verbintenis, in een omvang en gedurende een tijd (zie r.o. 3.2) die in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zouden rechtvaardigen. Aangezien niet gebleken is dat [gedaagde] de gevorderde huurachterstand volledig heeft voldaan, betwijfeld kan worden of [gedaagde] eerstdaags wel tot tijdige en volledige betaling overgaat en [gedaagde] voorts over een restitutierisico niets heeft aangevoerd, staat vast dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vordering, die strekt tot betaling van de huurachterstand en de huurtermijnen vanaf maart 2020 tot en met de maand van ontruiming. De vordering ter zake de huurachterstand van € 9.075,00 en de toekomstige huurtermijnen ligt dus voor toewijzing gereed, waarop het door [gedaagde] betaalde en door [eiseres] ontvangen bedrag van € 3.025,00 in mindering dient te strekken.
3.4.
Het ligt op de weg van [gedaagde] om bijzondere omstandigheden te stellen (en bij betwisting te bewijzen) die tot de conclusie kunnen leiden dat genoemde tekortkoming gezien haar bijzondere aard of betekenis de (ontbinding en de daaraan verbonden) ontruiming niet rechtvaardigt. Zulke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. Nu het hoogst waarschijnlijk is dat in een bodemprocedure tot ontbinding van de huurovereenkomst zal worden besloten, ligt de gevorderde ontruiming voor toewijzing gereed.
3.5.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,50
- griffierecht € 236,00
- gemachtigde salaris €
720,00
Totaal € 1.061,50
3.6.
De door [eiseres] gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , binnen twee weken na betekening van dit vonnis met al het hare en de haren te verlaten, te ontruimen en onder afgifte der sleutels ter vrije beschikking van [eiseres] te stellen,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen:
  • € 9.075,00 aan huurachterstand,
  • € 3.025,00 voor elke maand of gedeelte daarvan vanaf 1 maart 2020 tot de datum van ontruiming, maar uiterlijk tot 1 september 2021,
4.3.
stelt vast dat het door [gedaagde] betaalde en door [eiseres] ontvangen bedrag van € 3.025,00 daarop in mindering strekt,
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de aan de zijde van [eiseres] gevallen proceskosten, welke worden begroot op € 1.061,50,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiseres] volledig aan de veroordelingen hiervoor voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot,
4.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken.
CJ