ECLI:NL:RBLIM:2020:2127

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
03-8205049
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewind wegens voldane schulden en financiële zelfstandigheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 9 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van bewind. De rechthebbende, geboren op een onbekende datum en wonende op een onbekend adres, had verzocht om opheffing van het bewind dat op 1 maart 2018 was ingesteld wegens verkwisting en problematische schulden. De rechthebbende stelde dat zijn schulden waren voldaan door zijn schoonmoeder, die hem financieel steunde. De bewindvoerders waren van mening dat het bewind niet opgeheven moest worden, omdat de rechthebbende nog niet volledig schuldenvrij was en afhankelijk was van de steun van zijn schoonmoeder. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond, aangezien de schulden aan de schoonmoeder waren geregeld met duidelijke afbetalingsafspraken. De rechthebbende had bovendien een vaste baan als glaszetter en had een verhuispremie ontvangen, die ook aan zijn schoonmoeder zou worden betaald. De kantonrechter heeft het verzoek om opheffing van het bewind toegewezen en bepaald dat de bewindvoerders binnen twee maanden na het einde van het bewind de eindrekening en -verantwoording moeten afleggen. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Bosch.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Team Toezicht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8205049 BM VERZ 19-5293
BM-nummer: BM 386624
Uitspraakdatum: 9 maart 2020

Beschikking opheffing bewind

op het verzoek van:

[rechthebbende] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
hierna: rechthebbende.

procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 3 december 2019,
  • een reactie van de bewindvoerders, [naam bewindvoerder 1] , vennoot van [handelsnaam] en [naam bewindvoerder 2] , vennoot van [handelsnaam] , correspondentieadres: [correspondentieadres] , [vestigingsplaats] , ingekomen op 9 januari 2020.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2020. Verschenen zijn:
  • de heer [rechthebbende] , de rechthebbende,
  • mevrouw [vertegenwoordiging bewindvoerders] , namens de bewindvoerders,
  • mevrouw [naam schoonmoeder] , de schoonmoeder van rechthebbende.
De uitspraak is bepaald op heden.

verzoek

Bij beschikking van 27 februari 2018 zijn met ingang van 1 maart 2018 de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende onder bewind gesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden en zijn [naam bewindvoerder 1] , vennoot van [handelsnaam] en [naam bewindvoerder 2] , vennoot van [handelsnaam] benoemd tot bewindvoerders.
De rechthebbende heeft verzocht om opheffing van het bewind.

beoordeling

Rechthebbende wenst opheffing van het bewind omdat de verbintenissen van rechthebbende jegens de schuldeisers reeds zijn voldaan door een derde, de schoonmoeder van rechthebbende. Hiermee zijn alle openstaande schulden inmiddels teniet gegaan, behalve de overgenomen schuld aan de schoonmoeder zelf. Dit alles in samenspraak met de bewindvoerders. Daarbij zijn tussen de rechthebbende en zijn schoonmoeder echter duidelijke restitutieafspraken gemaakt waarbij maandelijks een bedrag om en nabij de
€ 500,-- zal worden afgedragen. Deze maandelijks betaling is gewaarborgd omdat rechthebbende inmiddels een vaste baan heeft als glaszetter. Ook heeft rechthebbende van de woningcorporatie Servatius een verhuispremie à € 6.200,-- ontvangen. Dit bedrag zal ook aan zijn schoonmoeder worden voldaan. De schoonmoeder heeft tevens aangeboden om samen met de rechthebbende zijn financiële zaken te regelen. Of in ieder geval inzage te houden en waar nodig te helpen.
De bewindvoerders stellen zich op het standpunt dat de rechthebbende niet geheel schuldenvrij is. Rechthebbende leunt nu op de steun van zijn schoonmoeder. De bewindvoerders zien dan ook liever dat de volledige schuld eerst wordt afgelost alvorens het bewind opgeheven wordt. Ondanks dat er onderling goede afspraken zijn gemaakt, lopen zaken altijd anders als er emoties bij komen kijken. Bovendien wordt geacht dat de bewindvoerders de zelfstandigheid zullen bevorderen. Dit hebben de bewindvoerders nog niet kunnen bezien. Gelet op het vorenstaande zijn de bewindvoerders van mening dat het bewind niet opgeheven dient te worden.
De kantonrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat de noodzaak tot het bewind niet meer bestaat. Omdat de nakoming van de schulden door de schoonmoeder teniet zijn gedaan en er voor de resterende schuld aan de schoonmoeder duidelijke afbetalingsregelingen zijn bedongen, die zijn gegarandeerd door de vaste baan van rechthebbende, zal het verzoek om opheffing van het bewind worden toegewezen.
De kantonrechter zal voor het opmaken van de tussentijdse eindrekening en -verantwoording de beloning vaststellen overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub d van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

beslissing

De kantonrechter:
heft op het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan [rechthebbende] met ingang van 16 maart 2020,
bepaalt dat de bewindvoerders binnen twee maanden na het einde van het bewind de eindrekening en –verantwoording afleggen aan de rechthebbende en een – zo mogelijk door de rechthebbende voor akkoord ondertekend – exemplaar ervan aan het team Toezicht overleggen,
stelt de beloning voor het opmaken van de tussentijdse eindrekening en -verantwoording vast overeenkomstig artikel 3 lid 5 sub d van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.R.M. de Bruijn, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Tegen deze beschikking kan – door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Bosch, door de verzoeker en de in de procedure verschenen belanghebbenden binnen drie maanden vanaf de uitspraakdatum en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.