In deze zaak heeft de kinderrechter op 16 januari 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind op te heffen. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde meer heeft, omdat er geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind meer zou zijn. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de aanhoudende ex-partnerproblematiek en de onveilige situatie waarin het kind zich bevindt. De moeder en het kind verblijven momenteel in een vrouwenopvang, wat niet de ideale omgeving voor de ontwikkeling van het kind is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende hulpverlening is ingezet en dat de moeder niet altijd voldoende meewerkt aan de hulpverlening. Hierdoor is het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen.
Daarnaast heeft de moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de e-mail van de GI, waarin de moeder werd geadviseerd zich niet in bepaalde gebieden te vestigen, kan worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat deze aanwijzing onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat de GI niet duidelijk heeft gemaakt welke specifieke risico's er waren voor de moeder en het kind. Daarom heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard. De kinderrechter heeft de GI en de moeder aangespoord om samen te werken aan passende hulpverlening voor het kind.