ECLI:NL:RBLIM:2020:2161

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 januari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
C/03/272264 / JE RK 19-2926 en C/03/272265 / JE RK 19-2927
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling en vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in een jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 16 januari 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling van haar minderjarige kind op te heffen. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde meer heeft, omdat er geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van het kind meer zou zijn. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn, gezien de aanhoudende ex-partnerproblematiek en de onveilige situatie waarin het kind zich bevindt. De moeder en het kind verblijven momenteel in een vrouwenopvang, wat niet de ideale omgeving voor de ontwikkeling van het kind is. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende hulpverlening is ingezet en dat de moeder niet altijd voldoende meewerkt aan de hulpverlening. Hierdoor is het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen.

Daarnaast heeft de moeder verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, vervallen te verklaren. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de e-mail van de GI, waarin de moeder werd geadviseerd zich niet in bepaalde gebieden te vestigen, kan worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter heeft echter vastgesteld dat deze aanwijzing onvoldoende gemotiveerd was, vooral omdat de GI niet duidelijk heeft gemaakt welke specifieke risico's er waren voor de moeder en het kind. Daarom heeft de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard. De kinderrechter heeft de GI en de moeder aangespoord om samen te werken aan passende hulpverlening voor het kind.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK LIMBURG
Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens: C/03/272264 / JE RK 19-2926 en C/03/272265 / JE RK 19-2927
Datum uitspraak: 16 januari 2020
beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing en opheffing ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de moeder], hierna te noemen: de moeder,
wonend op een geheim adres binnen het arrondissement van de rechtbank Limburg,
advocaat mr. T.M.T.M. Lindeman, kantoorhoudend in [plaats 1] ,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], hierna te noemen: [minderjarige] ,
geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling STICHTING BUREAU JEUGDZORG LIMBURG,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd in Roermond.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voor wat betreft het verzoek opheffing ondertoezichtstelling in deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
hierna te noemen: de raad.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de moeder, ontvangen op 12 december 2019;
  • de aanvullende stukken van de moeder, ontvangen op 13 januari 2020;
  • het verweerschrift van de GI, ontvangen op 15 januari 2020;
  • het plan van aanpak, op de zitting van 16 januari 2020 overgelegd door de GI.
Ter zitting van 16 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld, waar zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de raad.

2. De feiten

Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder. [minderjarige] woont met de moeder in een vrouwenopvang.
Bij beschikking van 28 maart 2019 is [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht van de GI gesteld.
Op 29 november 2019 heeft de GI de moeder een e-mail gestuurd, inhoudende voor zover van belang:
‘In de streek [plaats 1] is sprake van gebiedsbekendheid vanuit vaderszijde. Dit maakt dat dit tot risico’s leidt. Op 7 januari 2019 is besproken waarom [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] uitgesloten zijn. Dit advies wordt ook nu aan jou gegeven. Indien jij anders besluit, zal BJZ in overleg gaan wat hierin risico’s zijn voor [minderjarige] en hierin mogelijk vervolgstappen ondernemen. [..] Jij bent als moeder verantwoordelijk voor jouw eigen veiligheid en die van [minderjarige] en de keuzes die jij hierin gaat maken’.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
De moeder verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] op te heffen. Ter onderbouwing van dit verzoek stelt de moeder dat de ondertoezichtstelling op dit moment geen meerwaarde heeft. Hoewel er zorgen zijn om het gedrag van [minderjarige] en zijn veiligheid in het gedrang komt door de houding van de vader, betekent dat nog niet dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De vader is inmiddels veroordeeld voor het onttrekken van [minderjarige] aan het gezag van de moeder en er is een contactverbod opgelegd. De moeder kan naar alle waarschijnlijkheid in [plaats 4] of [plaats 4] gaan wonen. Er zijn daarom geen zorgen meer over de veiligheid van [minderjarige] . Hoewel er nog hulp voor [minderjarige] nodig is, kan deze hulp ook in het vrijwillige kader worden geboden. De huidige gezinsvoogdijwerkster kijkt niet naar [minderjarige] om en er wordt geen hulp geboden. De moeder corrigeert [minderjarige] waar zij kan, werkt mee aan de hulpverlening en houdt zich aan alle afspraken. Zij waarborgt de veiligheid van [minderjarige] . De ondertoezichtstelling moet daarom worden opgeheven.
Daarnaast verzoekt de moeder primair de schriftelijke aanwijzing van de GI van
29 november 2019 vervallen te verklaren. Subsidiair verzoekt de moeder deze in te trekken. Volgens de moeder betreft de e-mail van de GI van 29 november 2019 niet enkel een advies, maar moet deze e-mail worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing. De voorwaarden van de GI maken het voor de moeder en [minderjarige] immers nagenoeg onmogelijk zich ergens te kunnen vestigen. De moeder verblijft op dit moment met [minderjarige] in een vrouwenopvang, maar die moeten zij op korte termijn verlaten. De moeder realiseert zich dat zij niet in het centrum van [plaats 1] kan gaan wonen, maar zij begrijpt niet waarom zij niet in bijvoorbeeld in de grensstreek van [plaats 1] kan gaan wonen. Vanwege haar verleden wil de moeder niet in de regio Parkstad gaan wonen. Door de schriftelijke aanwijzing worden de moeder en [minderjarige] in hun grondrecht om te mogen wonen waar zij willen, beperkt. De aanwijzing moet daarom vervallen worden verklaard.
3.2.
De GI voert verweer tegen de verzoeken en stelt zich op het standpunt dat deze moeten worden afgewezen. Volgens de GI wordt [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd, omdat zijn veiligheid niet kan worden gewaarborgd. De moeder en [minderjarige] hebben dringend behoefte aan hulpverlening, maar deze komt niet van de grond. De moeder biedt weerstand tegen de betrokken hulpverlening, onttrekt zich aan de adviezen van de GI en het Veiligheidshuis en komt afspraken niet na. Een ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig om [minderjarige] en de moeder de hulp te bieden die zij nodig hebben.
Ten aanzien van de schriftelijke aanwijzing voert de GI eveneens verweer. Volgens de GI betreft de e-mail van 29 november 2019 geen schriftelijke aanwijzing, omdat de e-mail geen dwingende opdracht betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige] bevat. De GI heeft, in overleg met de politie en andere ketenpartners, de moeder een dringend advies gegeven om niet binnen de Westelijke Mijnstreek te gaan wonen omdat daar de veiligheid van [minderjarige] niet kan worden gewaarborgd. De moeder is als gezaghebbend ouder verantwoordelijk voor de veiligheid van [minderjarige] en kan hierin haar eigen keuze maken. Haar keuze kan echter wel consequenties hebben voor de verdere wijze van uitvoering van de ondertoezichtstelling.
3.3.
De raad adviseert het verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling af te wijzen. [minderjarige] wordt nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Dat komt niet enkel door het gedrag van de vader en het ontbreken van contact tussen [minderjarige] en de vader, maar ook door de strijd tussen de ouders. Er is sprake van langdurige ex-partnerproblematiek, waartegen de ouders [minderjarige] niet hebben beschermd. De veiligheid van [minderjarige] moet door de moeder worden gewaarborgd. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om de hulpverlening in goede banen te leiden en de moeder te ondersteunen bij het waarborgen van de veiligheid.

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling
Op grond van het bepaalde in artikel 1:261 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen, indien de grond voor de ondertoezichtstelling niet langer is vervuld.
In artikel 1:255 BW staan de gronden voor de ondertoezichtstelling. Een minderjarige kan onder toezicht worden gesteld indien:
de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en;
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.
[minderjarige] staat pas sinds 28 maart 2019 onder toezicht van de GI. In de beschikking van de kinderrechter van 28 maart 2019 is overwogen dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, omdat er sprake is van hevige (ex-) partnerproblematiek, waardoor de moeder niet in staat is op eigen kracht en verantwoordelijkheid [minderjarige] de rust, structuur, veiligheid en stabiliteit te bieden die hij nodig heeft. Als gevolg van de spanningen laat [minderjarige] negatief reactief gedrag zien. De ouders zijn niet in staat om de negatieve spiraal te doorbreken, waardoor [minderjarige] voortdurend wordt blootgesteld aan volwassenproblematiek en hij opgroeit in een emotioneel en fysiek instabiele opvoedingsomgeving.
Met de raad constateert de kinderrechter dat tussen de ouders nog steeds sprake is een forse ex-partnerstrijd, waardoor [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Aan de hierboven genoemde ontwikkelingsbedreigingen is in het afgelopen jaar immers nog nauwelijks gewerkt. Er is veel onrust geweest tussen de ouders, als gevolg waarvan de moeder nu met [minderjarige] in de vrouwenopvang verblijft. Hoewel de moeder stelt dat [minderjarige] zich nu (wat) beter ontwikkelt en de veiligheid van [minderjarige] inmiddels wordt gewaarborgd door het contactverbod dat aan de vader is opgelegd, maakt dat niet dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] al is opgeheven. De ex-partnerstrijd tussen de ouders, waarvan [minderjarige] in het verleden getuige is geweest, is nog steeds gaande. Door deze strijd en het geweld tussen de ouders is [minderjarige] getraumatiseerd, hetgeen de moeder ter zitting ook heeft bevestigd. Bovendien is ook de politie-inval in september 2019 erg belastend voor [minderjarige] geweest. [minderjarige] is in zijn leven al meermalen geconfronteerd met geweld en agressief gedrag. Zeer goed te begrijpen is dat hij hier last van heeft. [minderjarige] vertoonde tot voor kort zorgwekkend, agressief gedrag. Hoewel ter zitting is gebleken dat zijn gedrag inmiddels wat is verbeterd, heeft [minderjarige] nog steeds behoefte aan sturing en ondersteuning. Hij moet nog beter leren omgaan met zijn emoties. Hulpverlening is daarom dringend noodzakelijk.
Deze hulp kan niet worden geboden vanuit het vrijwillige kader. De moeder stelt dat de ondertoezichtstelling geen meerwaarde heeft, omdat zij aan alle hulpverlening meewerkt en de GI zich niet om haar en [minderjarige] bekommert. Met de moeder constateert de kinderrechter dat tot nu toe nog onvoldoende hulp voor [minderjarige] en de moeder is ingezet. De moeder en [minderjarige] verblijven al geruime tijd in de vrouwenopvang, terwijl dit geen rustige en stabiele opvoedomgeving voor [minderjarige] is. Na afloop van de politie-inval in september 2019 is door de GI geen (extra) begeleiding voor [minderjarige] ingezet, terwijl dit gelet op de hevigheid van de inval wel noodzakelijk was geweest. Van de GI zou een meer actieve opstelling mogen worden verwacht. Tegelijkertijd moet echter worden geconstateerd dat ook de moeder geen goede basis biedt tot samenwerking. De moeder doet haar best, beschikt over goede opvoedingsvaardigheden en heeft het beste met [minderjarige] voor, maar toont in de samenwerking een negatieve houding en werkt niet altijd (voldoende) mee. Ook daardoor komt de hulpverlening niet van de grond en heeft [minderjarige] nog niet de hulp gekregen die hij nodig heeft.
Nu ten slotte ook niet is gebleken dat de verwachting niet gerechtvaardigd is dat de moeder als gezaghebbend ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] in staat is te dragen, wordt nog steeds aan de gronden voor de ondertoezichtstelling voldaan. De kinderrechter zal het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling daarom afwijzen. Het is aan de moeder en de GI om ervoor te zorgen dat zo spoedig mogelijk passende hulpverlening voor [minderjarige] wordt ingezet. Van beide partijen wordt in dat kader verwacht dat zij zoveel mogelijk samenwerken en de onderlinge strijd in het belang van [minderjarige] achterwege laten.
4.2.
Het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing
Op grond van het bepaalde in artikel 1:263 BW kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit doen indien de met het gezag belaste ouder of de minderjarige niet instemmen met, dan wel niet of onvoldoende medewerking verlenen aan de uitvoering van het plan, bedoeld in artikel 4.1.3, eerste lid, van de Jeugdwet of indien dit noodzakelijk is teneinde de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van de minderjarige weg te nemen.
De gezaghebbende ouder kan op grond van het bepaalde in artikel 1:264 BW de kinderrechter verzoeken de schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. De termijn voor het indienen van het verzoek bedraagt twee weken met ingang van de dag na die waarop de aanwijzing is verzonden of uitgereikt. Het verzoek tot vervallenverklaring is op 12 december 2019 ontvangen door de kinderrechter. Dit is binnen deze termijn, zodat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek.
Een schriftelijke aanwijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De kinderrechter toetst of de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig en onder afweging van alle betrokken belangen tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd. Bij de beoordeling van de noodzaak een schriftelijke aanwijzing te geven komt de GI een zekere beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat de kinderrechter, gegeven de taak van de GI, beoordeelt of in de gegeven omstandigheden voldoende grond bestaat om een schriftelijke aanwijzing te geven. Ook beoordeelt de kinderrechter of het in het belang van een minderjarige is om de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren. Bij die beoordeling gaat de kinderrechter uit van de feiten en omstandigheden zoals die op dit moment zijn.
De kinderrechter dient allereerst te beoordelen of de e-mail van de GI van 29 november 2019 een schriftelijke aanwijzing en dus een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is. Hoewel het bericht van de GI voor wat betreft de vorm geen duidelijke schriftelijke aanwijzing betreft, is de inhoud van het bericht dat wel. De kinderrechter overweegt in dit kader als volgt. De GI heeft in de e-mail van 29 november 2019 de moeder een ‘dringend advies’ gegeven om zich niet met [minderjarige] in [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] te vestigen. Indien de moeder toch anders besluit, zal de GI mogelijk ‘vervolgstappen’ ondernemen.
Zoals reeds overwogen, kan de GI een schriftelijke aanwijzing geven betreffende de verzorging en opvoeding betreffende de minderjarige. Door de GI is gesteld dat de e-mail geen aanwijzing betreft, omdat de e-mail slechts een advies bevat over de veiligheid van [minderjarige] . Het is geen aanwijzing aangaande de verzorging en opvoeding. Daar gaat de kinderrechter echter niet in mee. Het ‘advies’ betreft immers een dringende aanwijzing aan de moeder om zich ergens niet te vestigen omdat anders de veiligheid van [minderjarige] in het geding komt. De keuze om je ergens te vestigen, valt echter ook onder de verzorging en opvoeding van een minderjarige. Het is immers de plek waar je je kind verzorgt en opvoedt. Zonder veiligheid kun je geen adequate verzorging en opvoeding bieden. De GI heeft de moeder in de aanwijzing een duidelijke opdracht gegeven voor wat betreft de veiligheid, en dus ook de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Als de moeder zich niet aan deze opdracht houdt, zal de GI daaraan mogelijk consequenties verbinden. Dat is ter zitting nog eens bevestigd door de GI. Gelet daarop is de kinderrechter van oordeel dat de e-mail van de GI van 29 november 2019 kan worden aangemerkt als een schriftelijke aanwijzing.
Vervolgens moet te worden beoordeeld of de schriftelijke aanwijzing vervallen dient te worden verklaard. De kinderrechter beoordeelt in dit kader allereerst of de aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen en toereikend is gemotiveerd. Hoewel de aanwijzing voor wat betreft de vorm te wensen overlaat, was het voor de moeder voldoende duidelijk dat het bericht van de GI een aanwijzing betrof, waaraan zij zich moest houden. Er was al eerder met de moeder over het advies gesproken, zodat de aanwijzing voldoende is voorbereid. De aanwijzing is echter niet voldoende gemotiveerd. De in de aanwijzing gegeven opdracht aan de moeder is zeer vergaand. De GI beperkt immers het recht van de moeder om te wonen waar zij wil wonen. Het komt neer op een verhuisverbod en dat is een inperking van een grondrecht. Nog daargelaten de vraag of de GI bevoegd is dermate vergaande aanwijzingen te geven, heeft de GI in de schriftelijke aanwijzing niet gemotiveerd in hoeverre een verhuisverbod noodzakelijk is. Er wordt enkel gesproken over ‘risico’s’, die niet nader zijn geconcretiseerd. Dat geldt zeker nu inmiddels is gebleken dat de vader strafrechtelijk is veroordeeld en dat aan hem een contactverbod is opgelegd. Onvoldoende gemotiveerd is welke veiligheidsrisico’s er voor de moeder en [minderjarige] zijn wanneer zij toch naar [plaats 1] , [plaats 2] of [plaats 3] zouden verhuizen.
Nu de schriftelijke aanwijzing onvoldoende is gemotiveerd, zal de kinderrechter deze vervallen verklaren.

5.De beslissing

De kinderrechter:
- verklaart de schriftelijke aanwijzing van de GI van 29 november 2019 vervallen;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey als griffier en in het openbaar uitgesproken op
16 januari 2020 en op schrift gesteld op 29 januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan - voor wat betreft de afwijzing van het verzoek opheffing ondertoezichtstelling - worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch.