In deze zaak, die op 16 maart 2020 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert eiser, een ondernemer met een dakdekkersbedrijf, in kort geding een bedrag van € 58.624,13 van gedaagde, met wie hij een affectieve relatie heeft gehad. Eiser stelt dat gedaagde zonder zijn toestemming geld van zijn zakelijke rekening naar haar privérekeningen heeft overgemaakt, wat heeft geleid tot onverschuldigde betalingen. Gedaagde erkent de ontvangst van het bedrag, maar stelt dat zij het heeft besteed aan privé-uitgaven en is niet in staat om het bedrag in één keer terug te betalen. Eiser vordert daarnaast de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
De rechtbank oordeelt dat het spoedeisend belang van eiser niet door gedaagde is bestreden en dat gedaagde op grond van artikel 6:203 lid 2 BW verplicht is het onverschuldigd ontvangen bedrag terug te betalen. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe, met uitzondering van een bedrag van € 4.200,00 dat gedaagde heeft betaald aan een zakelijke debiteur van eiser. De rechtbank kent ook de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten toe, evenals de proceskosten aan de zijde van eiser. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.