ECLI:NL:RBLIM:2020:2332

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1942
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhaving tegen vergunningvrije bouwwerken in relatie tot welstandseisen

In deze zaak hebben eisers, eigenaren van een woning, beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden-Margraten om handhavend op te treden tegen een vergunningvrije tuinmuur, dakkapel en bijgebouw. De rechtbank Limburg heeft op 25 maart 2020 uitspraak gedaan. De verweerder heeft het verzoek om handhaving afgewezen, omdat volgens hem geen sprake was van een welstandsexces op basis van de gemeentelijke welstandsnota. Eisers zijn het hier niet mee eens en stellen dat de verweerder wel bevoegd is om handhavend op te treden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tuinmuur, dakkapel en het bijgebouw vergunningvrij zijn en dat er geen strijd is met de excessenregeling van de welstandsnota. De rechtbank volgt het advies van de dorpsbouwmeester, die heeft geconcludeerd dat het uiterlijk van de tuinmuur niet zichtbaar is door de klimop die deze aan het zicht onttrekt. De rechtbank oordeelt dat zolang het vuilwerk van de tuinmuur niet zichtbaar is, er geen sprake kan zijn van een excessenregeling. De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard en de beslissing van de verweerder bevestigd.

De uitspraak benadrukt het belang van onafhankelijk advies in het handhavingsproces en de criteria die gehanteerd worden bij de beoordeling van welstandseisen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de dorpsbouwmeester op een juiste wijze heeft geadviseerd en dat er geen aanleiding is om het advies terzijde te schuiven. De rechtbank heeft ook aangegeven dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt, omdat het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/1942

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2020 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , eisers

(gemachtigde: mr. M. Godderij),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eijsden -Margraten, verweerder
(gemachtigde: ing. J.G.H.M. Ackermans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 3] en

[naam 4]
(gemachtigde: mr. D.W.C. van Ooijen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2019 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden afgewezen.
Bij besluit van 12 juni 2019 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 februari 2020.
[naam 1] is namens eisers verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting is tevens ir. [naam 5] gehoord, werkzaam als dorpsbouwmeester bij verweerders gemeente.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers hebben een verzoek om handhaving gedaan met betrekking tot de gerealiseerde tuinmuur, dakkapel en ruwbouw van een bijgebouw (bijgebouw) behorende bij de woning van hun buren. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, omdat - voor zover hier relevant - het bouwen van de tuinmuur, dakkapel en het bijgebouw vergunningvrij is en er geen strijd is met de zogenaamde excessenregeling, die is opgenomen in de gemeentelijke welstandsnota. Hierdoor is er volgens verweerder, die zich baseert op het advies van de dorpsbouwmeester, geen sprake van een overtreding en is hij niet bevoegd handhavend op te treden. Het beroep spitst zich toe op de tuinmuur en eisers vinden dat verweerder wel bevoegd is daartegen handhavend op te treden vanwege strijd met de excessenregeling.
Feiten en verloop van de procedure
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende, door partijen niet betwiste, feiten en omstandigheden. Eisers zijn eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats] . De derde-partij is eigenaar van de woning aan [adres 2] in [woonplaats] . Voor het bouwen van die woning is een omgevingsvergunning verleend, die in rechte vaststaat.
3. Derde-partij heeft een tuinmuur, dakkapel en bijgebouw gerealiseerd bij zijn woning. In de brief van 16 oktober 2018 hebben eisers bij verweerder een handhavingsverzoek ingediend. Hieraan hebben zij - kort gezegd - ten grondslag gelegd dat de tuinmuur, dakkapel en het bijgebouw in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Ten aanzien van de tuinmuur zijn foto’s bijgevoegd. Daarop is de tuinmuur vanaf de zijde van de tuin van eisers niet te zien, omdat die aan het zicht is onttrokken door klimop.
4. Naar aanleiding van het verzoek tot handhaving heeft een medewerker Toezicht en Handhaving van verweerders gemeente op 31 oktober 2018 een inspectierapport opgemaakt. Hierin is - voor zover hier relevant - vermeld:

Constatering

[…]
Eveneens is de nieuwe tuinmuur aanwezig. Deze muur, met een hoogte lager dan 2.00 [meter] valt eveneens onder het vergunningvrij bouwen. De tuin van huisnummer 10 heeft een gaashekwerk met klimop ertegen. Hierdoor is er geen vrij zicht op de muur vanuit de tuin van huisnummer 10 en zijn de betonblokken c.q. onafgewerkte zijde aan het zicht onttrokken. De muur staat geheel op het eigen erf van huisnummer 8.
Het inspectierapport bevat foto’s van onder andere de tuinmuur. Daarop is te zien dat de tuinmuur vanaf de zijde van de tuin van eisers aan het zicht is onttrokken door klimop.
5. In de brief van 4 december 2018 heeft verweerder aangegeven voornemens te zijn het verzoek tot handhaving af te wijzen, omdat de tuinmuur, dakkapel en het bijgebouw vergunningvrij zijn en de bouwwerken niet in strijd zijn met de excessenregeling op grond van de welstandsnota. Eisers hebben daarover op 19 december 2018 een zienswijze gegeven.
6. In het advies van de dorpsbouwmeester van 3 januari 2018 (
de rechtbank begrijpt:
3 januari 2019) is vermeld:

Advies

Naar aanleiding van het verzoek(toevoeging rechtbank: tot handhaving)
heeft de dorpsbouwmeester de door u aangedragen bouwwerken/objecten separaat beoordeeld.
1.
De dorpsbouwmeester heeft geen bezwaar tegen het oprichten van een gemetselde erfafscheiding tegen de erfgrens. De dorpsbouwmeester constateert dat de gemetselde erfafscheiding aan de zijde van de buren “ [adres 1] te [woonplaats] ” in vuilwerk is uitgevoerd, hetgeen onaanvaardbaar is uit oogpunt van redelijke eisen van welstand. Aangezien het vuilwerk over de gehele hoogte aan het zicht onttrokken is door een gaashekwerk, dat volledig begroeid is met een groenblijvende beplanting, is er geen sprake van een exces.
7. De zienswijze van eisers heeft niet geleid tot het innemen van een ander standpunt door verweerder. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eisers om handhavend op te treden afgewezen, omdat geen sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is handhavend op te treden.
8. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding van dit bezwaar heeft de Intergemeentelijke Adviescommissie Bezwaarschriften (hierna: de Commissie) advies uitgebracht. De Commissie concludeert dat de gerealiseerde tuinmuur, dakkapel en het bijgebouw vergunningvrij zijn. Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die maken dat verweerder het advies van de dorpsbouwmeester van
3 januari 2019, waarin - voor zover hier relevant - is vermeld dat met betrekking tot de tuinmuur geen sprake is van een exces, niet door verweerder overgenomen had mogen worden. De Commissie adviseert verweerder het door eisers gemaakte bezwaar ongegrond te verklaren.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft hij verwezen naar het onder 8. weergegeven advies van de Commissie.
10. In deze zaak moet de rechtbank aan de hand van wat in beroep door eisers is aangevoerd beoordelen of verweerder het verzoek om handhavend op te treden terecht heeft afgewezen.
Niet in geschil is dat de tuinmuur, dakkapel en het bijgebouw vergunningvrij zijn.
Ter zitting is vastgesteld dat het geschil zich toespitst op de vraag of ten aanzien van de tuinmuur sprake is van een welstandsexces, zoals omschreven in de Welstandsnota [gemeente] 2013 (hierna: welstandsnota). Daarbij wordt voorts aangevoerd dat het advies van de dorpsbouwmeester niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd kan worden, omdat de dorpsbouwmeester eerder de vergunningvrije objecten heeft beoordeeld en dus - zo begrijpt de rechtbank - niet langer onafhankelijk kan adviseren.
Onafhankelijk advies?
11. Het betoog van eisers dat het advies van de dorpsbouwmeester niet aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd kan worden, omdat de dorpsbouwmeester eerder de vergunningvrije objecten heeft beoordeeld en dus niet langer onafhankelijk kan adviseren, faalt naar het oordeel van de rechtbank. Ter zitting is namelijk gebleken dat tussen partijen niet in geding is dat de dorpsbouwmeester ten tijde van het verlenen van de omgevingsvergunning voor de woning niet over de tuinmuur heeft geadviseerd, omdat deze tuinmuur niet stond ingetekend op de bouwtekening, die de dorpsbouwmeester heeft beoordeeld anders dan de dakkapel en het bijgebouw.
Is er sprake van een exces en is verweerder bevoegd om handhavend op te treden?
12. De rechtbank dient allereerst vast te stellen of sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder bevoegd is ter zake handhavend op te treden. Bij de beantwoording van deze vraag is het volgende wettelijk kader van belang.
13. Artikel 5:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt dat in de Awb onder overtreding wordt verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Het tweede lid van het artikel bepaalt dat onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
De artikelen 12 en 12a van de Woningwet bevatten regels over of het uiterlijk van bouwwerken in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
14. Eisers betogen dat verweerder geen doorslaggevende betekenis aan het welstandsadvies heeft mogen toekennen, omdat zij gemotiveerd hebben aangevoerd dat het advies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
15. In de welstandsnota is (op pagina 22 en verder) vermeld:

Excessenregeling

[…]

Voor alle bouwwerken (behalve tijdelijke bouwwerken) heeft de gemeenteraad bepaald dat deze niet in ernstige mate in strijd mogen zijn met dergelijke eisen van welstand, ongeacht of deze in een welstandsplichtig of een welstandsvrij gebied zijn gelegen. Het zogenoemde “repressieve welstandstoezicht” wordt dus behouden voor de als zodanig aangewezen welstandsvrije gebieden. […]

Criteria

De gemeente hanteert bij het toepassen van deze excessenregeling het criterium dat er sprake moet zijn van een buitensporige afwijking in het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, die ook voor niet-deskundigen overduidelijk is. Het gaat hierbij dus om zaken die zeer evident afbreuk doen aan het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats.

Ernstige strijd met redelijke eisen van welstand bestaat in ieder geval door:
5. armoedig materiaalgebruik;
10. afwijkend voegwerk voorzover dat een grote negatieve invloed heeft op het uiterlijk van dat bouwwerk.
[…]
Indien sprake is van een bijzondere, motiveerbare, architectonische meerwaarde of als kan worden getwijfeld aan de toepasbaarheid van de bovenstaande criteria, kan aan de criteria voorbij worden gegaan, na een positief en gemotiveerd advies van de dorpsbouwmeester.
16. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de tuinmuur op zichzelf bezien onder de criteria van de excessenregeling van de welstandsnota valt. Immers de gemetselde erfafscheiding aan de zijde van eisers is (grotendeels) in zogenaamd vuilwerk (niet afgewerkt voegwerk en stukken met grijze betonblokken) uitgevoerd. Dat is onaanvaardbaar uit het oogpunt van redelijke eisen van welstand. Toch is op basis van het onder 6. genoemde advies van de dorpsbouwmeester aan de criteria van de excessenregeling voorbij gegaan. De bouwmeester heeft namelijk geconcludeerd dat er in dit geval geen sprake is van een exces, omdat het vuilwerk over de gehele hoogte aan het zicht is onttrokken door een gaashekwerk, dat volledig begroeid is met een groenblijvende beplanting (klimop). Daarbij is van belang dat de afstand tussen de tuinmuur en het gaashekwerk zo’n 10 cm is.
17. Het betoog van eisers dat aan het advies van de dorpsbouwmeester geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend, omdat dit advies gebreken bevat, faalt.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag verweerder immers, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem rust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van
3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3292). Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet - of niet zonder meer - aan zijn conclusie omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
17.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers geen advies hebben overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie waaruit blijkt dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Evenmin is gebleken dat het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet - of niet zonder meer - aan zijn conclusie omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dat in het advies een onjuiste datum is vermeld: “3-1-2018” in plaats van
“3-1-2019” en dat daarin ten onrechte is vermeld dat “ [naam 4] , [adres 2] te [woonplaats] ” aanvrager is, maakt niet dat aan het advies geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend, nu die onjuistheden niet zien op de inhoud van het advies.
17.2.
De dorpsbouwmeester heeft bij het opstellen van zijn advies zowel het verzoek tot handhaving van 16 oktober 2018 als het op 31 oktober 2018 opgemaakte inspectierapport en de in die stukken opgenomen foto’s betrokken. Die foto’s zijn ook ter zitting bekeken. Op basis daarvan staat volgens de rechtbank vast dat de tuinmuur vanaf de zijde van de tuin van eisers (geheel) aan het zicht is onttrokken, omdat daar klimop (tegen een gaashekwerk) voor staat.
De stelling van eisers, dat de dorpsbouwmeester de te verwachten ontwikkeling van de omgeving ten onrechte niet heeft meegenomen in zijn advies en dat het welstandsadvies daarom in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, faalt.
Eisers hebben in hun verzoek tot handhaving inderdaad aangegeven voornemens te zijn de geplante klimop weg te halen. Voor zover wellicht een heel klein deel van de klimop was weggehaald door eisers tijde van het advies van de dorpsbouwmeester, dan volgt de rechtbank het standpunt van de dorpsbouwmeester dat daardoor het vuilwerk nog steeds niet te zien is. Indien het vuilwerk van de tuinmuur op het moment van het handhavingsverzoek en zijn advies (grotendeels) zichtbaar was geweest vanwege het ontbreken van de klimop, dan had de dorpsbouwmeester anders geadviseerd, zo heeft hij ter zitting verklaard. Het lag volgens de dorpsbouwmeester ten tijde van het opstellen van het advies niet “in de lijn der verwachting” dat de klimop (voor een wezenlijk deel) zou worden verwijderd, omdat dan het vuilwerk zichtbaar zou worden. Nadien - eisers hebben een nieuw handhavingsverzoek gedaan - is ook gebleken dat de klimop niet (grotendeels) is verwijderd. Desgevraagd heeft de dorpsbouwmeester aangegeven dat als de tuinmuur wel zichtbaar wordt, namelijk als de klimop is verwijderd en het vuilwerk van de tuinmuur te zien is, er volgens hem sprake is van een exces. De rechtbank sluit zich daarbij aan.
17.3.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat de gerealiseerde tuinmuur niet in strijd is met de excessenregeling van de welstandsnota. Immers zolang er een gaashekwerk voor staat dat met klimop is begroeid, is het vuilwerk van de tuinmuur niet te zien. De rechtbank deelt het standpunt van de dorpsbouwmeester dat als het uiterlijk van een bouwwerk feitelijk niet zichtbaar is, er geen sprake kan zijn van (ernstige) strijd met redelijke eisen van welstand. In het verlengde daarvan heeft verweerder zich dus terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een overtreding van de excessenregeling en dat hij derhalve niet bevoegd is handhavend op te treden. Verweerder heeft het verzoek tot handhaving van eisers daarom terecht afgewezen en de bezwaren daartegen in het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.W.J. Reuvers, griffier, op 25 maart 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 maart 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.