ECLI:NL:RBLIM:2020:2489

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1231
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-aanvraag en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een WIA-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze aanvraag met als argument dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken, waaronder de medische rapportages van de verzekeringsartsen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat hun rapportages voldoende inzichtelijk en overtuigend waren. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat de vastgestelde beperkingen onjuist waren en dat de geduide functies voor eiseres medisch geschikt waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres geen recht had op een WIA-uitkering met ingang van 6 augustus 2018. De uitspraak benadrukt het belang van de medische situatie op de datum in geding en dat elke (her)beoordeling op basis van actuele gegevens dient te geschieden.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/1231

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.J.M. Stassen),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen), verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiseres vanaf 6 augustus 2018 in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 20 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich – zoals schriftelijk aangekondigd – niet laten vertegenwoordigen.
Met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst. De na de zitting aan het dossier toegevoegde stukken zijn in kopie aan partijen gezonden. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres werkte als kassamedewerkster voor gemiddeld 6 tot 12 uur per week.
Op 8 augustus 2016 heeft eiseres zich ziekgemeld voor deze werkzaamheden. Daarna heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres met ingang van 6 augustus 2018 (de datum in geding) minder dan 35% is, zodat de aanvraag terecht is afgewezen.
3. Eiseres is het met dit besluit niet eens. Kort samengevat voert zij aan veel meer beperkingen te hebben dan door de verzekeringsartsen is aangenomen en geeft aan welke dit zijn. Indien rekening wordt gehouden met alle genoemde beperkingen zijn de geduide functies voor haar niet passend te achten. Verder merkt eiseres op dat in het kader van de Eerstejaars Ziektewet beoordeling (EZWb) sprake was van geen benutbare mogelijkheden (gbm) en dat zij niet begrijpt waarom dit nu niet meer het geval zou zijn. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres kort voor de zitting een brief van haar behandelend longspecialist van 20 november 2019 overgelegd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt in de zin van artikel 4 van de Wet WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van artikel 5 van de Wet WIA is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde, dus gangbare arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
6. Het primaire besluit berust op de bevindingen van arts SMZ [L.]. Deze arts heeft de dossiergegevens bestudeerd en eiseres gezien op het spreekuur van 30 mei 2018. [L.] heeft een medische anamnese verricht, het dagverhaal besproken met eiseres en psychisch onderzoek gedaan. Hij acht het plausibel dat eiseres door haar medische aandoening beperkingen ten opzichte van het normaal functioneren ervaart. Er is echter geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden nu eiseres niet is opgenomen, bedlegerig is of ADL afhankelijk. De maximale arbeidsduur wordt gesteld op maximaal 8 uur per dag en maximaal 40 uur per week omdat het plausibel is te achten dat eiseres door de onderliggende medische problematiek enige energetische beperkingen ervaart. Er wordt geen aanleiding gezien tot het verder beperken van de energetische belastbaarheid in arbeid. De arts heeft de voor eiseres geldende mogelijkheden en beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), gedateerd 3 juli 2018.
7. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep J. Bruintjes kennis genomen van het dossier van eiseres en daarmee van de bezwaargronden alsmede van de informatie uit de behandelend sector. Ook is hij aanwezig geweest bij de hoorzitting op 20 november 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn medische rapportage van 19 maart 2019 opgetekend dat er door de ziekenhuisopnames weliswaar sprake is van wisselende mogelijkheden, maar geen sterk wisselende mogelijkheden die leiden naar een situatie van geen benutbare mogelijkheden waar ten tijde van de EZWb nog van uit werd gegaan. Vanuit de vastgestelde diagnose en afwijkingen ziet hij geen basis voor een dermate grote energetische beperking die zich vertaalt naar een beperkt aantal uren dat arbeid verricht kan worden. Wel heeft de verzekeringsartsarts bezwaar en beroep aanleiding gezien de door de primaire arts vastgestelde FML op een aantal punten te wijzigen om zo meer tegemoet te komen aan de door eiseres ervaren klachten. De aangepaste beperkingen zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgelegd in de FML van 19 maart 2019.
8. De rechtbank overweegt dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapportages van verzekeringsartsen, wanneer deze rapportages op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Deze vereisten blijken uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, zoals de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290.
9. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. De primaire arts heeft dossieronderzoek verricht en eiseres gezien en onderzocht op zijn spreekuur van 30 mei 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres gezien tijdens de hoorzitting van 20 november 2018 en kennisgenomen van de informatie van de behandelend artsen van eiseres en deze in zijn beoordeling meegenomen. Naar aanleiding van de tijdens de beroepsprocedure aangevoerde gronden en de overgelegde medische informatie heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Bruintjes op 17 juni 2019 en 16 januari 2020 aanvullend gerapporteerd. Hij komt tot de conclusie dat er geen aanleiding bestaat het standpunt te wijzigen.
10. De rechtbank overweegt dat het gelet op de beschikbare medische gegevens duidelijk is dat eiseres beperkingen ondervindt ten opzichte van het normaal functioneren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportages overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat de voor eiseres op de datum in geding aangenomen beperkingen, zoals vermeld in de FML van 19 maart 2019 naar hun aard en omvang passen bij de klachten van eiseres en dat er geen medische noodzaak bestaat voor het aannemen van meer beperkingen. Uit de beroepsgronden en de in beroep overgelegde informatie van de behandelend longspecialist volgt niet dat verweerder een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres op de in geding zijnde datum van 6 augustus 2018. De klachten van eiseres waren bekend en zijn door de verzekeringsartsen betrokken in hun beoordeling. Zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportage van 16 januari 2020 heeft vermeld is eiseres op 14 november 2019 gezien door de longarts, die sarcoïdose heeft vastgesteld. Deze diagnose was kort voor het consult bij de longarts al gesteld door de immunoloog en er is gestart met behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt zich op het standpunt dat er vergeleken met de situatie ten tijde van de datum in geding sprake is van afwijkingen die eiseres beperken in het verrichten van zware fysieke arbeid maar volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan deze situatie niet geprojecteerd worden op de datum in geding. Gelet op de beschikbare informatie van rond de datum in geding ziet hij geen aanwijzingen dat deze afwijkingen toen ook al bestonden, zodat er geen basis is voor aanvullende beperkingen. De rechtbank ziet geen reden om dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt niet te volgen en is van oordeel dat hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geen reden geeft om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van eiseres op onjuiste wijze in de FML van 19 maart 2019 zijn neergelegd.
11. De datum waarop het onderhavige geschil betrekking op heeft is 6 augustus 2018.
Het gegeven dat de FML van 25 juli 2017, die is vastgesteld in het kader van de EZWb, uitgaat van een situatie geen benutbare mogelijkheden maakt het bovenstaande oordeel niet anders. De rechtbank overweegt dat verweerder bij elke (her)beoordeling de medische situatie op dat moment beoordeelt. Omdat steeds een andere datum in geding van toepassing is, is ook steeds sprake van een andere verzekeringsgeneeskundige situatie, welke kan leiden tot een andere uitkomst in de (her)beoordeling van de mate van arbeids(on)geschiktheid.
12. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen specifieke beroepsgronden ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft aangevoerd. Eiseres is het in wezen niet eens met de vastgestelde beperkingen. Zoals hiervoor al is overwogen bestaat geen aanleiding om die beperkingen onjuist te achten. Voorts is terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiseres in medisch opzicht geschikt zijn.
13. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aan de onderhavige schatting de functies van productiemedewerker industrie (samensteller van producten), administratief ondersteuner en telefonische verkoper (outbound) ten grondslag gelegd. Het verlies aan verdienvermogen is berekend op minder dan 35% (0%) tegen welke berekening geen gronden zijn aangevoerd.
14. Het vorenstaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten dat eiseres met ingang van 6 augustus 2018 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, rechter, in aanwezigheid van
C.M.E. Geraedts, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
18 maart 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 18 maart 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.