ECLI:NL:RBLIM:2020:2920

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 312
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting gemeenschapsgebouw Stichting Merpati op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Merpati en de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen. De burgemeester had besloten het gemeenschapsgebouw van de Stichting te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet, vanwege de aanwezigheid van verdovende middelen en de betrokkenheid van een motorclub. De sluiting was geëffectueerd voor de duur van één jaar, en de Stichting stelde dat zij hierdoor aanzienlijke schade had geleden, zowel materieel als immaterieel.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid om het gebouw te sluiten. De rechtbank erkende het procesbelang van de Stichting, maar vond dat de door hen aangevoerde schade niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank concludeerde dat de sluiting van het gebouw een noodzakelijke maatregel was om de openbare orde te handhaven, gezien de criminele activiteiten die zich in het gebouw hadden afgespeeld.

De rechtbank heeft de argumenten van de Stichting, waaronder de culturele en emotionele waarde van het gemeenschapsgebouw voor de Molukse gemeenschap, in haar overwegingen betrokken, maar oordeelde dat deze niet opwogen tegen het algemeen belang van de openbare orde. De rechtbank verklaarde het beroep van de Stichting ongegrond en bevestigde de sluiting van het gemeenschapsgebouw.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/312

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2020 in de zaak tussen

Stichting Merpati , eiseres

(gemachtigde: mr. M.F.E. Sprenkels),
en

de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder

(gemachtigden: mrs. A.J.M. van Diem en R. Vlecken).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van het gemeenschapsgebouw aan [adres] te Geleen (het gemeenschapsgebouw) voor de duur van twaalf maanden vanaf 30 augustus 2018.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingezonden. Op verzoek van verweerder heeft de rechtbank ten aanzien van de bestuurlijke rapportage (de rapportage) van de politie van 30 april 2018 en het aanvullend proces-verbaal van 15 juni 2018 bij beslissing van 17 mei 2019 artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) toegepast. Eiseres heeft geen toestemming verleend zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Bij uitspraak van 2 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 10 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Procesbelang
1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij procesbelang heeft bij het voeren van de onderhavige beroepsprocedure. Zij voert daartoe aan dat zij als gevolg van de sluiting van het gemeenschapshuis schade heeft geleden. Zij heeft in materiële zin schade geleden, nu zij inkomsten is misgelopen tijdens de jaarlijkse viering van de proclamatie van de Molukse Republiek op 25 april 2019. Deze inkomsten bestaan uit het verkopen van hapjes en drankjes. Er is een groot cultureel en emotioneel belang voor haar en de Molukse gemeenschap om de proclamatie in het eigen gemeenschapsgebouw te kunnen vieren. Dat miskent verweerder wanneer hij zich op het standpunt stelt dat de viering op een alternatieve locatie gehouden had kunnen worden.
Verder worden jaarlijkse themadagen georganiseerd in het gemeenschapshuis waarbij geld wordt ingezameld voor goede doelen. Ook deze inkomsten is eiseres misgelopen. Daarnaast heeft eiseres immateriële schade geleden als gevolg van de sluiting, te weten imago- of reputatieschade. Door de jaren heen heeft eiseres een goede band opgebouwd met lokale politici en de Geleense bevolking. Vanwege de sluiting heeft deze band een flinke deuk opgelopen, aldus eiseres.
1.1.
Verweerder betwist dat eiseres procesbelang heeft. Hij geeft aan dat de sluiting van het gemeenschapshuis inmiddels is geëffectueerd, te weten van 11 oktober 2018 tot
11 oktober 2019. Verweerder vraagt zich af in hoeverre eiseres schade zou hebben geleden, indien zij gebruik zou hebben gemaakt van zijn aanbod om alternatieve ruimte te zoeken. In plaats daarvan hield eiseres vast aan de onderhavige locatie. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de door eiseres gestelde schade vermeden had kunnen worden. Voorts volgt verweerder eiseres niet in haar betoog dat zij door de sluiting imago- of reputatieschade heeft opgelopen. Deze gestelde schade zal eerder het gevolg zijn geweest van de aanwezigheid van de [motorclub] , aldus verweerder.
1.2.
De rechtbank acht door eiseres onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door de sluiting schade als gevolg van gederfde inkomsten heeft geleden. Dat eiseres een groot belang hecht aan het kunnen vieren van de proclamatie van de Molukse Republiek in haar eigen gemeenschapshuis acht de rechtbank goed voorstelbaar. Dat dat niet kunnen vieren in het gemeenschapshuis heeft geleid tot financiële schade is echter in het geheel niet onderbouwd. Ook is ontoereikend aangegeven waarom dan voor het organiseren van themadagen voor goede doelen niet van een alternatieve locatie gebruik gemaakt had kunnen worden. Gemiste inkomsten hieruit zijn evenmin onderbouwd.
Dat eiseres imago- of reputatieschade heeft geleden als gevolg van de sluiting acht de rechtbank tot op zekere hoogte wel aannemelijk. De sluiting van het gemeenschapshuis kan een publiekelijke afwijzing van het gedrag van eiseres impliceren en daarmee een aantasting van haar eer en goede naam. Dat de aanwezigheid van de [motorclub] heeft geleid tot de sluiting van het gemeenschapshuis betekent niet dat de reden voor sluiting niet ook kan zijn afgestraald op eiseres als eigenaar van het gemeenschapshuis. Daarom kan het resultaat dat eiseres met deze procedure nastreeft, te weten vernietiging van het besluit, om die reden van meer dan principiële betekenis zijn. Gelet hierop is er procesbelang. De rechtbank komt derhalve toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden.
2. Bij beslissing van 17 mei 2019 heeft de rechtbank artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) toegepast. Eiseres heeft geen toestemming verleend op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. Dat betekent dat de rechtbank uitspraak doet op basis van de stukken in het dossier, maar niet op basis van de stukken waarvoor de beperkte kennisgeving van artikel 8:29 van de Awb geldt.
3. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende vaststaande feiten. Eiseres is eigenaar van het gemeenschapsgebouw aan [adres] in Geleen. In het voornemen tot sluiting van het gemeenschapsgebouw van 2 juli 2018 is vermeld dat dit gebouw door de [motorclub] wordt gebruikt als vergaderlocatie en dat tijdens clubavonden (twee keer per week) ook geregeld leden van andere ‘chapters’ van de [motorclub] aanwezig zijn. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek is het gemeenschapsgebouw op 6 december 2017 doorzocht en is het volgende aangetroffen:
- 0,49 gram cocaïne;
- 7,3 gram GHB;
- 350 gram wit poeder, vermoedelijk zetmeel; en
- één veerdrukwapen.
Uit het voornemen volgt voorts dat uit het opsporingsonderzoek is gebleken dat tijdens clubavonden door leden van de [motorclub] verdovende middelen, waaronder naar alle waarschijnlijkheid cocaïne, worden gebruikt en onderling aan elkaar worden verstrekt. Ook blijkt volgens het voornemen uit de rapportage van 30 april 2018 en de aanvullende informatie van de politie dat op 1 september 2017 tijdens een clubavond in het gemeenschapsgebouw is gesproken over ‘sealtjes’ die een lid van de [motorclub] heeft meegebracht en tegen betaling heeft verstrekt. Er wordt ook gesproken over ‘sealtjes’ die later die dag nog zullen worden verstrekt door het lid van de [motorclub] . En tot slot is in het voornemen nog vermeld dat in de rapportage wordt beschreven dat het gemeenschapsgebouw na de politie-inval van 6 december 2017 nog steeds wordt gebruikt door de [motorclub] .
4. Bij het voornemen heeft verweerder aan eiseres kenbaar gemaakt een last onder bestuursdwang op te willen leggen die strekt tot sluiting van het gemeenschapsgebouw voor de duur van 12 maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet in samenhang met het vastgestelde ‘Damoclesbeleid Sittard-Geleen’ (het Handhavingsbeleid). Nadat op 17 juli 2018 op verzoek van [naam] van de Wijkraad Borrekuilstraat Geleen een gesprek heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de burgemeester, de wethouder en vertegenwoordigers van de Wijkraad Borrekuilstraat Geleen, de Bewonerscommissie Sittard en eiseres, heeft eiseres op 20 juli 2018 schriftelijk een zienswijze ingediend. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
6. Eiseres heeft beroep ingesteld op de hierna te bespreken gronden.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres in haar gronden van beroep heeft verwezen naar haar zienswijze en de pleitnota in de bezwaarfase. Eiseres heeft verzocht deze als herhaald en ingelast te beschouwen in haar gronden van beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in het bestreden besluit uitvoerig ingegaan op hetgeen eiseres in haar zienswijze en pleitnota naar voren heeft gebracht. Een enkele herhaling van niet-onderbouwde stellingen, zonder daarbij gemotiveerd aan te geven op welke wijze verweerders overwegingen in het bestreden besluit de rechterlijke toets niet kunnen doorstaan, kan dan ook niet slagen. De rechtbank zal bij haar beoordeling daarom enkel uitgaan van de beroepsgronden zoals deze expliciet zijn geformuleerd in het beroepschrift.
8. De rechtbank stelt voorts vast dat door eiseres niet (uitdrukkelijk) is betwist dat er een handelshoeveelheid verdovende middelen is aangetroffen in het gemeenschapsgebouw. Gelet hierop is niet in geschil dat de burgemeester bevoegd was om handhavend op te treden. De rechtbank ziet zich daarom gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. Daarbij is van belang of verweerder heeft besloten conform de door hem vastgestelde beleidsregels. Bij de beoordeling zijn de volgende bepalingen relevant.
9. Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Onder herstelsanctie wordt op grond van artikel 5:2 van de Awb verstaan: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is verweerder bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Ter uitoefening van zijn bevoegdheid, neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet, heeft verweerder beleidsregels vastgelegd in het Handhavingsbeleid. In het Handhavingsbeleid is in paragraaf 15 het volgende bepaald:
“Indien er bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs wordt het lokaal zonder waarschuwing gesloten voor de duur van twaalf maanden.”
Geen noodzaak tot sluiting van het gemeenschapsgebouw?
10. Eiseres heeft betoogd dat er geen noodzaak was tot sluiting van het gemeenschapsgebouw voor de duur van 12 maanden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat een aantal leden van de [motorclub] op 6 december 2017 door de politie zijn aangehouden in afwachting van hun strafzaak. Bij uitspraak van 22 februari 2019 zijn 10 leden veroordeeld tot celstraffen variërend van 2,5 tot 9 jaar en bij uitspraak van 18 juni 2018 is de [motorclub] verboden verklaard en ontbonden. Volgens eiseres zijn er vanaf begin 2018 geen aan de [motorclub] gelieerde personen meer bij het gemeenschapsgebouw geweest. Eiseres acht het onttrekken van een object aan de buurt door het te sluiten terwijl de in het verleden geconstateerde strafbare overtredingen definitief zijn beëindigd, een volstrekt onnodige en zinloze exercitie.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het pand bekend stond als clublokaal van de [motorclub] . Gebleken is dat in het gemeenschapshuis drugs werd verhandeld en dat de andere “chapters” van de [motorclub] en andere drugshandelaren bekend waren met deze plek. Verweerder heeft er in redelijkheid vanuit mogen gaan dat de bekendheid van het pand in het criminele (drugs)circuit gepaard gaat met een nadelige invloed op de woon- en leefomgeving en daarmee een ernstige inbreuk maakt op de openbare orde. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat van de sluiting van het pand een signaalfunctie uitgaat. Het pand wordt zichtbaar onttrokken aan het illegale circuit van handel in verdovende middelen. Daarmee is de noodzaak tot sluiting gegeven. Deze beroepsgrond faalt.
Bijzondere omstandigheden en alternatieve vervangende ruimte
12. Volgens eiseres zijn er in haar geval bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe hadden moeten nopen af te zien van het sluiten van het gemeenschapsgebouw. Zij voert daartoe aan dat zij activiteiten verricht in het belang van de Molukse gemeenschap. Ook zijn er andere gebruikers van het gemeenschapsgebouw, zoals de biljartclub Merpati. Verder zijn er terugkerende jaarlijkse evenementen zoals het nieuwjaarsbal en een wijkfeest. Daarnaast zijn er regelmatig repetities van bands, belijdenissen, verjaardagsfeestjes en themadagen. Eiseres geeft aan dat het voor haar en de Molukse gemeenschap van belang is dat de voor hen zeer belangrijke historische gebeurtenissen kunnen worden gevierd in hun vertrouwde omgeving. Eiseres en haar gemeenschap maken sinds 1976 gebruik van het gemeenschapsgebouw en zij willen en kunnen niet uitwijken naar een ander gebouw.
13. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder de door eiseres gestelde bijzondere omstandigheden kenbaar heeft betrokken bij zijn belangenafweging. De rechtbank onderschrijft verweerders standpunt dat deze omstandigheden niet kunnen opwegen tegen het algemeen belang dat is gediend met de sluiting van het gemeenschapsgebouw. Daarbij betrekt de rechtbank tevens dat verweerder eiseres meermaals zijn medewerking heeft aangeboden om te zoeken naar vervangende ruimte. Het door eiseres gestelde culturele en emotionele belang bij het kunnen vieren van de jaarlijkse proclamatie in haar eigen gemeenschapsgebouw acht de rechtbank, zoals hierboven ook aangegeven, goed voorstelbaar. Maar dat belang kan de sluiting op grond van openbare orde als hier aan de orde, niet opzij zetten. Van de zijde van eiseres zijn verder geen concrete argumenten aangevoerd waarom de door haar verrichte (overige) activiteiten zijn gebonden aan het gemeenschapsgebouw en niet elders zouden kunnen worden verricht.
14. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit de toets in rechte kan doorstaan. Het beroep is daarom ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is gedaan op 16 april 2020.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 april 2020

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.