ECLI:NL:RBLIM:2020:2995

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 maart 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
C.03 / 274177 / HARK 20-23
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft Taxi Horn Tours B.V. op 31 januari 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. J.W. Rijksen, rechter in de rechtbank Limburg, in verband met een eerdere uitspraak in een andere zaak. Verzoekster vreesde dat de rechter partijdig zou zijn en dat er geen comparitie zou worden gehouden in de onderhavige zaak. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 10 maart 2020, waarbij de vertegenwoordiger van verzoekster aanwezig was, maar de gewraakte rechter niet. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoekster beoordeeld, waaronder de vrees voor onzorgvuldigheid en vooringenomenheid van de rechter, en de inhoud van een vonnis van 15 januari 2020 in een andere zaak. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de eerdere uitspraak van de rechter in een andere zaak geen grond voor wraking kon zijn. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking tegen dezelfde rechter niet meer in behandeling zal worden genomen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met mr. M.B.T.G. Steeghs als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/274177 / HA RK 20/23
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
in de zaak van
Taxi Horn Tours B.V.,
gevestigd te Horn,
vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger verzoekster] ,
(hierna ook te noemen: verzoekster),
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van:
mr. J.W. Rijksen, rechter in de rechtbank Limburg
(hierna ook te noemen: de rechter).

1.Het procesverloop

Op 31 januari 2020 om 15:47 uur heeft de wrakingskamer een emailbericht ontvangen van verzoekster inhoudende een verzoek tot wraking van de (niet bij naam genoemde) rechter die de zaak met zaaknummer 7741566 CV EXPL 19-3126 in behandeling heeft. Gebleken is dat mr. Rijksen de behandelend rechter van deze zaak is.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft een schriftelijke reactie (gedateerd 6 februari 2020) ingediend die ter kennisneming aan verzoekster is gezonden.
De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op de zitting van 10 maart 2020. Verzoeksters vertegenwoordiger is naar de zitting gekomen. De rechter heeft laten weten niet naar de zitting te komen.

2.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster vreest dat de rechter zeer onzorgvuldig, vooringenomen en partijdig is en op basis van willekeur vonnis wijst. Hij verwijst daarvoor naar een vonnis van 15 januari 2020 in een andere zaak, dat is gewezen terwijl een eerder wrakingsverzoek in behandeling was. In dat vonnis is volgens verzoekster sprake van onduidelijkheden en er zijn stellingen voor waar aangenomen die niet geheel kloppen. Verzoekster ziet daarin een afrekening omwille van de afgewezen wraking, die naar haar mening ten onrechte is afgewezen zonder zitting.
Verzoekster vreest dat in de onderhavige zaak waarin zij een verzoek tot wraking van de rechter heeft ingediend (ook) geen, volgens haar noodzakelijke, comparitie zal worden gehouden. Ook daaruit leidt verzoekster partijdigheid en vooringenomenheid van de rechter af. Ter zitting heeft verzoekster op grond van artikel 5.5 van het wrakingsprotocol verzocht om voor de behandeling van het verzoek tot wraking een kamer te formeren uit rechters uit een andere rechtbank. Tot slot heeft verzoekster ter zitting melding gemaakt van een tussenvonnis van 19 februari 2020 in de zaak waarin zij op 31 januari 2020 onderhavig verzoek tot wraking heeft ingediend, terwijl uitgangspunt is dat in een zaak waarin een wraking is ingediend de rechter zich onthoudt van verdere handelingen.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft in zijn reactie aangegeven dat de wijze van afhandeling van het eerdere wrakingsverzoek hem niet regardeert en dat voor zover verzoekster het niet eens is met het vonnis van 15 januari 2020 daarvoor de weg van hoger beroep openstaat. Met betrekking tot het afzien van een comparitie in die zaak heeft de rechter daarvoor zijn motivering gegeven.
De rechter verzoekt de wrakingen af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1
Samenstelling wrakingskamer
Uitgangspunt is dat een verzoek tot wraking wordt beoordeeld door een wrakingskamer samengesteld uit rechters uit het eigen gerecht. Met betrekking tot het verzoek om toepassing van artikel 5.5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg, in werking sinds 1 december 2017, overweegt de wrakingskamer als volgt. De wrakingsprocedure vindt haar grondslag in de wet, in dit geval in de artikelen 36 tot en met 41 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Daarin wordt ook de te volgen procedure geregeld, evenals de taken en de bevoegdheden van de wrakingskamer en de partijen in dit kader. Artikel 39 Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de gewraakte rechter geen zitting heeft. Met paragraaf 5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg is, gegeven het wettelijk kader, beoogd te bereiken dat de leden van de wrakingskamer voldoende afstand hebben tot de gewraakte rechter. Volgens artikel 5.5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg kan in zeer bijzondere gevallen, ter beoordeling van de algemeen voorzitter van de vaste wrakingskamer, worden overwogen om voor het formeren van een wrakingskamer een beroep te doen op rechters uit een andere rechtbank. Dat in deze zaak sprake zou zijn van een dergelijk zeer bijzonder geval heeft verzoekster onderbouwd met verwijzing naar ervaringen van de vertegenwoordiger van verzoekster, verder de heer [naam vertegenwoordiger verzoekster] , in eerdere procedures en verzoeken tot wraking van andere rechters. Verzoekster meent dat de onpartijdigheid van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg in het geding is vanwege die eerdere procedures en verzoeken en een daaruit voortvloeiende aansprakelijkheidsstelling. Verzoekster is van mening dat de rechters van de rechtbank Limburg niet meer onbevangen tegenover de heer [naam vertegenwoordiger verzoekster] als persoon staan. Verzoekster vindt het wenselijk om onderhavige wrakingsprocedure te laten behandelen door rechters uit een andere rechtbank om alle schijn van partijdigheid te voorkomen.
De wrakingskamer ziet in de voorgeschiedenis die door verzoekster wordt aangehaald en die geheel samenhangt met een de heer [naam vertegenwoordiger verzoekster] persoonlijk betreffende strafzaak, geen aanleiding om zeer bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 5.5 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Limburg aanwezig te achten. Het gaat immers niet om een zaak van de heer [naam vertegenwoordiger verzoekster] persoonlijk (nog los van de vraag of daarin wel voldoende aanleiding zou zijn gelegen), maar om een de zaak van verzoekster, waarin de heer [naam vertegenwoordiger verzoekster] als vertegenwoordiger optreedt. Noch collegiale verhoudingen binnen het gerecht, noch bekendheid met eerdere zaken, procedures of rechterlijke oordelen, zijn zodanig dat daaruit voortvloeit dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die aanleiding geven af te wijken van het wettelijk uitgangspunt een verzoek tot wraking te behandelen in het eigen gerecht door rechters van de eigen rechtbank.
Gelet op het vorenstaande ziet de wrakingskamer geen aanleiding om de behandeling van het verzoek op te schorten en om de algemeen voorzitter van de wrakingskamer te adviseren alsnog voor het formeren van een wrakingskamer een beroep te doen op rechters uit een andere rechtbank.
4.2
Het verzoek tot wraking
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. De vrees dat dit het geval is, moet objectief gerechtvaardigd zijn. Dat betekent dat er concrete feiten en omstandigheden moeten zijn waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid.
4.2.1
Vonnis in een andere zaak
Verzoekster heeft de rechter in de procedure met zaaknummer 7741566 CV EXPL 19-3126 eerder gewraakt en dat verzoek is zonder zitting wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid afgewezen. Daarmee is dat verzoek voor de wrakingskamer afgesloten.
Onderhavig nieuw verzoek in dezelfde zaak is ingediend naar aanleiding van het wijzen van vonnis op 15 januari 2020 door de rechter in een andere zaak waar verzoekster ook partij is, maar met een andere tegenpartij. Verzoekster is van mening dat de rechter zich terughoudend had moeten opstellen in die andere zaak, en vonniswijzen achterwege had moeten laten, vanwege het eerste in de zaak 7741566 CV EXPL 19-3126 op het moment van vonniswijzen in behandeling zijnde wrakingsverzoek.
De wrakingskamer is van oordeel dat het enkele feit dat de rechter in een ándere zaak een vonnis heeft gewezen waar verzoekster het niet mee eens is geen grond voor wraking in de onderhavige zaak biedt, nu een verzoek tot wraking van een behandelend rechter zich beperkt tot de zaak waarin het verzoek is gedaan. In zoverre kan het verzoek niet slagen.
4.2.2
Inhoud van een vonnis in een andere zaak
Voor zover verzoekster verwijst naar de inhoud van het vonnis van 15 januari 2020 is de wrakingskamer van oordeel dat die inhoud hier niet ter discussie staat omdat daarvoor het rechtsmiddel van hoger beroep bestaat. Voor zover verzoekster betoogt dat de inhoud van het vonnis aanleiding geeft om te vrezen voor vooringenomenheid bij de rechter bij de beoordeling van de zaak met zaaknummer 7741566 CV EXPL 19-3126 is de wrakingskamer van oordeel dat elke zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld. Daarbij geldt het uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert. Een oordeel van de rechter in een andere zaak is niet een feit of omstandigheid waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. In zoverre slaag het verzoek evenmin.
4.2.3
Comparitie
Verzoeksters vrees voor vooringenomenheid heeft zij voorts gemotiveerd met de stelling dat mogelijk ook in de zaak 7741566 CV EXPL 19-3126 geen comparitie wordt gehouden, net als in de zaak waarin op 15 januari 2020 vonnis gewezen. De wrakingskamer is van oordeel dat hierbij sprake is van een onzekere toekomstige gebeurtenis die het verzoek tot wraking van de rechter niet kan dragen. Bovendien is het al dan niet houden van een comparitie een procesbeslissing die in beginsel geen feiten of omstandigheden oplevert waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en een grond voor wraking kan zijn. Ook in zoverre geldt dat elke zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld door een rechter die uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Het niet houden van een comparitie in een andere zaak is niet een feit of omstandigheid waaruit objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter kan worden afgeleid. In zoverre slaag het verzoek evenmin.
4.2.4
Tussenvonnis
Tot slot heeft verzoekster gewezen op het tussenvonnis van 19 februari 2020 in de zaak waarin zij op 31 januari 2020 onderhavig verzoek tot wraking heeft ingediend. De wrakingskamer ziet hierin echter geen aanleiding om onderhavig verzoek tot wraking toe te wijzen, alleen al omdat dit tussenvonnis is gewezen nadat het verzoek is ingediend en daarmee geen deel uit kan maken van de op 31 januari 2020 ingediende gronden voor het verzoek.
Voor zover verzoekster met het aan de orde stellen van het wijzen van dit tussenvonnis wil betogen dat de rechter zich niet aan de regels houdt en dat daarmee haar vermoeden van partijdigheid, of de schijn ervan, wordt bevestigd, overweegt de wrakingskamer -ten overvloede- als volgt. Uit de inhoud van dat vonnis blijkt dat enkel het op dat moment afgehandelde wrakingsverzoek van 19 december 2019 in ogenschouw is genomen en de rechter kennelijk niet heeft stilgestaan bij het tweede verzoek tot wraking in diezelfde zaak.
Dat had wel gemoeten en het heeft de wrakingskamer dan ook verbaasd dat in de zaak 7741566 CV EXPL 19-3126 ná het indienen van onderhavig wrakingsverzoek op 31 januari 2020 op 19 februari 2020 een tussenvonnis is gewezen. Een (extra) aanwijzing dat de rechter door zo te handelen vooringenomen zou zijn jegens verzoekster kan de wrakingskamer daaruit echter niet afleiden.
4.3
Volgend verzoek tot wraking
De volharding van verzoeksters vertegenwoordiger in zijn aanname dat de behandelend rechter in de zaak 7741566 CV EXPL 19-3126 vooringenomen is ten aanzien van (de vertegenwoordiger van) verzoekster, terwijl daarvoor geen aanknopingspunten zijn te vinden, brengt de wrakingskamer ertoe uit te spreken dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster niet in behandeling wordt genomen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking van mr. J.W. Rijksen af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter belast met de behandeling van de zaak van verzoekster (zaaknummer 7741566 CV EXPL 19-3126) niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.B.T.G. Steeghs, voorzitter, mr. Th.M. Schelfhout en mr. A.M. Schutte, leden, bijgestaan door J.N. Buddeke als griffier.
De beslissing is uitgesproken en ondertekend door de voorzitter op 16 maart 2020.
De griffier is buiten staat de beslissing te ondertekenen.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.