7.1.[naam 3] heeft aanvullend betoogd dat aan het vereiste van openbaarmaking niet is voldaan omdat verweerder niet heeft aangetoond dat de Streekplanuitwerking 1991 en het voorontwerp van het bestemmingsplan “ Amstenraderveld ” op een adequate wijze bekend zijn gemaakt. Dat [naam 3] tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat hij delen van het voorontwerp via de projectontwikkelaar heeft ingezien, doet daar niet aan af mede omdat het plangebied van dit bestemmingsplan geen betrekking heeft op de gronden waarop de Buitenring is gerealiseerd en omdat de plantoelichting geen bindend onderdeel uitmaakt van een bestemmingsplan.
8. Na de behandeling van het beroep ter zitting heeft verweerder op verzoek van de rechtbank alsnog de (volledige) Streekplanuitwerking 1991, de toelichting bij het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” en de toelichting bij het bestemmingsplan “Buitengebied” ingezonden. Verweerder heeft daarbij aangehaald welke passages en kaarten relevant zijn bij de beslissing dat [naam 1] en [naam 3] actieve risicoaanvaarding kan worden tegengeworpen. Tevens zijn de door verweerder in het kader van de bezwaarprocedure opgestelde verweerschriften met de daarbij gevoegde publicaties, aan de rechtbank gezonden.
9. [naam 1] heeft in reactie op de toegezonden stukken aangevoerd dat niet kan worden ontkend dat op blz. 25 van deel 1 van de toelichting bij de Streekplanuitwerking 1991 de S22 staat ingetekend. [naam 1] handhaaft echter zijn standpunt dat de provincie het daar geformuleerde beleidsvoornemen om de S22 aan te leggen heeft verlaten zoals blijkt uit de overgelegde krantenartikelen en correspondentie tussen de provincie en bewoners van de Randweg in [plaats 2] en het terug verkopen van gronden aan graaf [naam 6] . [naam 1] heeft gezocht naar besluitvorming die dit bevestigt, maar heeft moeten constateren dat de betreffende stukken in 2009 zijn vernietigd. Verder handhaaft [naam 1] zijn standpunt dat in het bestemmingsplan “Buitengebied” dat vigeerde ten tijde van de aankoop van de bouwkavel door [naam 1] , niet langer werd voorzien in de aanleg van een randweg. [naam 1] wijst op de passage in de toelichting, waarin staat dat de gemeente het aanleggen van de S22 tot de S20 ongewenst achtte zonder de aanleg van deel Zwart 1. Het besluit tot aanleg van de Zwart 1 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) vernietigd. Verder herhaalt [naam 1] dat de goedkeuring van het bestemmingsplan “Buitengebied” door GS op 16 december 1997, waarin de randweg werd weg bestemd, dient te worden beschouwd als het afzien van het beleidsvoornemen tot aanleg van de S22 en niet als een herbevestiging daarvan, zoals verweerder beweert. De goedkeuring bevestigt dat was afgezien van de aanleg van de S22 en dat de (bestaande) Randweg zou worden opgewaardeerd. Ten aanzien van de toelichting bij het (voor)ontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” handhaaft [naam 1] zijn standpunt dat het niet zo kan zijn dat in de toelichting bij dat bestemmingsplan, dat nauwkeurig tot het woongebied is afgebakend, een uitspraak wordt gedaan over een andere invulling van het plangebied van het bestemmingsplan “Buitengebied”, zoals dat door GS is goedgekeurd.
10. [naam 3] heeft in reactie op de hem toegezonden nadere stukken aangevoerd dat dit beduidend meer stukken betreft dan de stukken waarop het primaire en het bestreden besluit steunen. Verder is aangevoerd dat de nader overgelegde stukken door verweerder zijn voorzien van een (eenzijdige) duiding, hetgeen ter zitting niet was afgesproken en volgens [naam 3] in elk geval tardief is. De overgelegde advertentie in het Limburgs Dagblad is volgens [naam 3] onvoldoende omdat die niet aan de wettelijk voorgeschreven eisen voor een bekendmaking voldoet. Ten aanzien van de door verweerder aangehaalde passages uit het Streekplan 1991 voert [naam 3] aan dat die niet eerder in de procedure naar voren zijn gebracht en dat van een redelijk denkend en handelend koper niet kan worden verwacht dat hij zo op detailniveau van (de toelichting bij) een streekplan kennisneemt. De verwijzing naar de passages uit de toelichting bij het voorontwerpbestemmingsplan “ Amstenraderveld ” is volgens [naam 3] eveneens nieuw. [naam 3] handhaaft zijn standpunt dat daaruit geen voorzienbaarheid kan worden afgeleid omdat dit bestemmingsplan niet ziet op het plangebied waarin de S22 was geprojecteerd. Ten aanzien van de door verweerder aangehaalde passage (blz. 49) en kaart 16A (blz. 51) uit de toelichting bij het bestemmingsplan “Buitengebied” heeft [naam 3] herhaald dat deze toelichting geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan en niet kan worden gekwalificeerd als een concreet beleidsvoornemen als bedoeld in de jurisprudentie. Ten slotte heeft [naam 3] herhaald dat de situatie ten tijde van de aankoop van de bouwkavel was dat op die gronden de weg met goedkeuring van GS was wegbestemd, dat de media net als de gemeente [plaats 1] berichtten dat de randweg definitief van de baan was en dat de provincie daar ook naar had gehandeld door de gronden, die zij eerder ten behoeve van de aanleg van de randweg had aangekocht, terug te verkopen.
11. De rechtbank overweegt als volgt.
12. De voorzienbaarheid van een planologische wijziging dient beoordeeld te worden aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de investeringsbeslissing, bijvoorbeeld ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak, voor een redelijk denkend en handelend koper, aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft (uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:757). Om op grond van een concreet beleidsvoornemen voorzienbaarheid te kunnen aannemen, moet een redelijk denkend en handelend koper uit de openbaarmaking daarvan kunnen begrijpen op welk gebied dat beleidsvoornemen betrekking heeft, wat de zakelijke inhoud ervan is, en dat hij van de inhoud ervan kan kennisnemen (uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3715).