ECLI:NL:RBLIM:2020:3647

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
15 mei 2020
Zaaknummer
8416295 CV EXPL 20-1427
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon tijdens ziekte na conflict met werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de besloten vennootschap Mayfran Limburg B.V. De werknemer had zich ziek gemeld na een conflict met zijn werkgever, waarna Mayfran besloot om de loonbetaling op te schorten. De werknemer vorderde in kort geding de opheffing van de loonopschorting en betaling van het achterstallige loon over de periode van 9 december 2019 tot 27 februari 2020, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente.

De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer aannemelijk had gemaakt dat hij tijdens de periode van loonopschorting in financiële problemen was geraakt, wat een spoedeisend belang bij zijn vordering rechtvaardigde. De rechter verwierp het verweer van Mayfran, dat zich baseerde op artikel 7:629a BW, en oordeelde dat de werknemer niet verplicht was om een deskundigenverklaring in kort geding te overleggen.

De kantonrechter concludeerde dat Mayfran ten onrechte de loonbetaling had opgeschort, omdat er geen redelijke grond was voor deze opschorting. De werkgever had de verplichting om de arbeidsongeschiktheid van de werknemer via de arbodienst te laten beoordelen. De rechter oordeelde dat de werknemer recht had op zijn loon over de periode van 9 december 2019 tot 27 februari 2020, met uitzondering van de tweeploegentoeslag vanaf 1 februari 2020, en veroordeelde Mayfran tot betaling van het achterstallige loon, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. Daarnaast werd Mayfran verplicht om de juiste en volledige loonstroken te verstrekken en de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8416295 CV EXPL 20-1427
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 15 mei 2020
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
woonplaats kiezend te Heerlen op het kantoor van zijn gemachtigde,
eisende partij,
gemachtigde mr. M. Rahnama’i
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAYFRAN LIMBURG B.V.,
gevestigd te Landgraaf ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B.J. Bloemendal.
Partijen zullen hierna [eiser] en Mayfran genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek met een vermeerdering van eis
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 1 oktober 2018 op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Mayfran .
2.2.
Bij brieven van 17 oktober, 3 december en 6 december 2019 heeft Mayfran aan [eiser] schriftelijke waarschuwingen gegeven omdat [eiser] respectievelijk:
  • zich op 9 oktober 2019 te laat ziekgemeld heeft;
  • tijdens werktijd met zijn mobiele telefoon en niet met zijn werkzaamheden bezig was,
  • op 6 december 2019 weigerde in gesprek te gaan met [naam Manager Facturing] , Manager Facturing en hij op die dag twee maal de afdeling heeft verlaten zonder zich af te melden bij de
shiftleader.
2.3.
Mayfran heeft [eiser] op vrijdag 6 december 2019 naar huis gestuurd en met hem afgesproken dat met hem op maandag 9 december 2019 een gesprek zou plaats vinden over diens gedrag en houding.
2.4.
[eiser] heeft zich op 9 december 2019 telefonisch ziek gemeld bij Mayfran .
2.5.
Bij brief van 9 december 2019 heeft Mayfran aan [eiser] voor zover hier van belang het volgende medegedeeld:
“Met ingang van heden wordt uw loon opgeschort, daar we niet over de juiste, benodigde informatie beschikken voor de loonverwerking. Op het moment dat u weer op het werk aanwezig bent of uw afwezigheid geobjectiveerd kan worden, zal de loonopschorting worden opgeheven en zult u weer salaris ontvangen. (Afhankelijk van uitkomst worden deze uren alsnog uitbetaald of voor eigen rekening ingehouden.)
Wij verzoeken u per ommegaande contact met de arbodienst op te nemen voor een (her)beoordeling.
[contactpersoon arbodienst]
Telelefoon: [telefoonnummer 1]
E-mail: [e-mailadres 1]
2.6.
Bij e-mailbericht van 12 december 2019 heeft [naam verzuimconsulente] van Virta B.V. (de arbodienst van Mayfran ) aan [eiser] (onder meer) medegedeeld:
“Ik heb u niet gesproken, maar uw dossier zal worden overgedragen aan een collega casemanager. De casemanager zal uw nieuwe contactpersoon worden en u gaan begeleiden in uw re-integratie proces. De casemanager zal vanaf 13-12-2019 binnen enkele dagen contact met u opnemen.”
2.7.
Bij e-mailbericht van 18 december 2019 aan [contactpersoon arbodienst] via het onder 2.5. vermelde e-mailadres heeft [eiser] medegedeeld niet in staat te zijn om zijn werkzaamheden te verrichten. Hij heeft daarbij tevens een door een Duitse arts ondertekende “Arbeitsunfähigkeitsbescheinigung” gevoegd.
2.8.
Bij brief van 8 januari 2020 heeft Mayfran [eiser] onder verwijzing naar de brief van 9 december 2019 (onder meer) medegedeeld:
“Tot op heden heeft Mayfran nog geen schriftelijk spreekuuradvies (en inhoudelijke bevestiging) ontvangen van wat u [naam 1] telefonisch heeft medegedeeld. Daarnaast hebt u ook geen gehoor gegeven aan de terugbelverzoeken van de arbodienst, noch zelf contact opgenomen conform de bij u bekende voorschriften. Daarom deel ik u mede, dat wij vooralsnog zullen handelen op basis van de bij ons bekende informatie.
Wij wijzen u erop, dat voor de periode waarin u de werkzaamheden niet hervat of de arbeidsongeschiktheid laat beoordelen, de gehele loondoorbetaling wordt gestaakt.
Wij adviseren u per omgaande, doch uiterlijk op as. woensdag 15 januari 2020 contact met de bedrijfsarts op te nemen voor een herbeoordeling.
[naam 2]
Telelefoon: [telefoonnummer 2]
E-mail: [e-mailadres 2]
2.9.
In een e-mailbericht van 14 januari 2020 aan genoemde [naam 2] bericht [eiser] dat hij geen uitnodiging heeft ontvangen van de bedrijfsarts en dat hij geen contactgegevens van de bedrijfsarts heeft. Verder meldt hij dat hij zich verzet tegen de loonopschorting en dat hij zijn salaris vordert. Bij dit bericht is een nieuwe Arbeitsunfähigkeitsbescheinigung d.d. 10 januari 2020 gevoegd.
2.10.
Op 5 februari 2020 heeft [eiser] telefonisch gesproken met [naam 3] van de arbodienst van Mayfran .
2.11.
Bij e-mail van 5 februari 2020 heeft de arbodienst van Mayfran [eiser] uitgenodigd voor een telefonisch consult met de bedrijfsarts op 27 februari 2020.
2.12.
De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 11 februari 2020 Mayfran medegedeeld dat de “loonsanctie” onrechtmatig is en haar verzocht/gesommeerd het achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, aan [eiser] te betalen.
2.13.
Mayfran heeft bij e-mail van 17 februari 2020 aan de gemachtigde van Mayfran medegedeeld dat en waarom zij de loonbetaling niet hervat.
2.14.
Op 27 februari 2020 heeft een telefonisch consult met de bedrijfsarts plaatsgevonden. In het naar aanleiding daarvan opgemaakte consultrapport vermeldt de bedrijfsarts:
“Er is sprake van verzuim tgv medische ziekte e/o gebrek. Oorzaak verzuim is werkgerelateerd. Om tzt to werkhervatting te komen is een goed gesprek met de werkgever noodzakelijk. Gezien telefonische consultatie en taalbarriere is gedetailleerde uitvraag niet mogelijk.”
2.15.
Bij e-mail van 27 februari 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] Mayfran , verwijzend naar de bevindingen van de bedrijfsarts gesommeerd tot betaling van het achterstallig loon, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente.
2.16.
In reactie daarop heeft de toenmalige gemachtigde van Mayfran bij e-mail van
28 februari 2020 de gemachtigde van [eiser] medegedeeld geen aanleiding te zien de loonbetaling te hervatten.
2.17.
Op 2 maart 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] en (enkele personen namens) Mayfran . Tijdens dat gesprek is aan de orde geweest of partijen met wederzijds goedvinden uit elkaar zouden gaan.
2.18.
Bij e-mail van 9 maart 2020 heeft de arbodienst van Mayfran [eiser] uitgenodigd voor een spreekuur bij de bedrijfsarts op 12 maart 2020.
2.19.
De bevindingen van het spreekuur van 12 maart 2020 heeft de bedrijfsarts vastgelegd in een rapport van 16 maart 2020. Voor zover hier van belang staat daarin het volgende vermeld:
“kan enkel uitspraak door over huidige belastbaarheid, er is sec momenteel sprake van verzuim op medische gronden. ongewijzigd t.o.v. laatste SU 27-2. In gesprek gaan met werkgever over mogelijkheden in werkhervatting.”
De in het rapport gestelde vraag of er ook al sprake was van ziekte of gebrek in december beantwoordt de bedrijfsarts als volgt:
“kan enkel uitspraak doen over huidige belastbaarheid en verzuim. Sinds eerste contact 27-2.”
2.20.
Bij e-mail van 18 maart 2020 heeft de gemachtigde van Mayfran aan de gemachtigde van [eiser] (voor zover hier van belang) medegedeeld dat de loonbetaling met ingang van 27 februari 2020 zal worden hervat, maar niet over de periode daarvoor omdat [eiser] de schriftelijke instructie om zich te laten controleren door de bedrijfsarts vanaf 9 december 2019 niet heeft opgevolgd.
2.21.
Partijen hebben daarna nog overleg gevoerd maar dit heeft niet tot een wijziging van hun standpunten over het recht op loon over de periode van 9 december 2019 tot 27 februari 2020 geleid.
2.22.
Mayfran heeft aan [eiser] een loonspecificatie met betrekking tot de maand maart 2020 verstrekt, waarop staat vermeld dat € 2.630,84 aan [eiser] betaald zal worden.
Mayfran heeft aan [eiser] op 25 maart 2020 € 2.220,08 netto betaald.
3. Het geschil
3.1.
[eiser] vordert Mayfran bij vonnis – uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen:
de loonopschorting/loonstopzegging op te heffen en aan [eiser] het achterstallig loon (vermeerderd met de Sao-toeslag, Tsl 2 diensten en de reiskosten) over de periode 9 december 2019 – 27 februari 2020 te betalen, vermeerderd met de wettelijke verhoging en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van betaling;
aan [eiser] de juiste en volledige loonstroken van de betalingen te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom;
om het restant van het loon van 27 februari tot en met maart 2020 van € 410,76 aan [eiser] te betalen en de loonbetalingen per datum dat deze opeisbaar worden in het vervolg tijdig en volledig uit te voeren op het gebruikelijke tijdstip (uiterlijk de 25e van de betreffende maand), onder overlegging van juiste en volledige loonstroken;
om de proceskosten en de nakosten te betalen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Mayfran voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] heeft naar het oordeel van de kantonrechter aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de periode dat Mayfran hem geen loon betaald heeft geld heeft moeten lenen van derden. Dit gecombineerd met het gegeven dat zijn vordering ook is gebaseerd op de stelling dat Mayfran ook na die periode te weinig loon betaalt, maakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen.
4.2.
Het verweer van Mayfran dat is gebaseerd op art. 7:629a BW wordt verworpen. Anders dan Mayfran meent, is [eiser] namelijk niet verplicht in kort geding een deskundigenverklaring als bedoeld in dat artikel bij zijn eis te voegen (zie HR 14 september 2018, ECLI :NL:HR:2018:1673).
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat in een bodemprocedure naar alle waarschijnlijkheid zal worden geoordeeld dat [eiser] over de periode 9 december 2019 tot 27 februari 2020 recht heeft op het overeengekomen loon. De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
Mayfran heeft ten onrechte de betaling van het loon met ingang van 9 december 2019 opgeschort. De kantonrechter begrijpt dat Mayfran grote twijfels had of [eiser] met ingang van die dag daadwerkelijk als gevolg van ziekte niet in staat was zijn arbeid te verrichten. Het ligt in een dergelijk geval op de weg van de werkgever om dan via zijn arbodienst de (gestelde) arbeidsongeschiktheid zo spoedig mogelijk te laten beoordelen. De twijfel is op zichzelf genomen geen goede grond voor opschorting.
4.3.2.
Art. 7:629 lid BW bepaalt dat de werkgever de loonbetaling mag opschorten gedurende de periode dat de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van inlichtingen die de werkgever nodig heeft om het recht op loon vast te stellen. Uit dit artikel volgt dat er in ieder geval op 9 december 2019 geen grond bestond voor opschorting van de loonbetaling. Er was immers geen sprake van de situatie dat [eiser] zich op dat moment reeds niet had gehouden aan een redelijk voorschrift van Mayfran . Dat voorschrift werd immers pas op 9 december 2019 gegeven en dat hield in dat [eiser] per ommegaande contact met de arbodienst diende op te nemen voor een beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
4.3.3.
[eiser] heeft gesteld dat hij op 10 december 2019 heeft gesproken met de verzuimconsulente [naam verzuimconsulente] en dat toen met haar is afgesproken dat zij nader contact zouden hebben op 12 december 2019. Hij stelt dat hij op 12 december 2019 twee keer zonder succes heeft geprobeerd [naam verzuimconsulente] te bereiken en dat hij op zijn beurt daarna een telefonische oproep van [naam verzuimconsulente] heeft gemist. Deze stellingen heeft hij onderbouwd met productie 3, waaruit valt op te maken dat op 10 december 2019 is gebeld naar het telefoonnummer van de arbodienst waarbij een gesprek heeft plaatsgevonden van 10 minuten en 16 seconden. Ook valt uit die productie op te maken dat (op 12 december 2019) tweemaal is gebeld naar het telefoonnummer van de arbodienst en dat eenmaal is gebeld door de arbodienst. Mayfran kan ten aanzien van deze onderbouwde stellingen niet, zoals zij heeft gedaan, volstaan met een blote betwisting dat [eiser] na 9 december 2019 geen contact heeft geprobeerd op te nemen met de arbodienst. Het e-mailbericht van 12 december 2019 van [naam verzuimconsulente] (zie 2.6.) kan Mayfran in dat verband niet baten want daaruit blijkt niet dat [eiser] geen contact met de arbodienst heeft opgenomen. Die brief biedt veeleer steun aan aan [eiser] betoog dat het hem ondanks pogingen daartoe niet is gelukt op 12 december 2019 met [naam verzuimconsulente] te spreken.
4.3.4.
Voor zover Mayfran [eiser] verwijt dat hij daarna geen contact met de arbodienst heeft opgenomen, moet dat verwijt verworpen worden. In het e-mailbericht van 12 december 2019 heeft de arbodienst [eiser] immers medegedeeld dat zijn casemanager binnen enkele dagen na 13 december 2019 contact met hem zou opnemen. Het initiatief lag op dat moment dus bij de arbodienst. Hieruit volgt dat niet valt in te zien waarom Mayfran [eiser] bij brief van 9 januari 2020 opnieuw heeft medegedeeld dat zij de loonbetaling staakt. Daar was gelet op voorgaande overwegingen geen aanleiding toe, want niet is gebleken dat [eiser] een redelijk voorschrift van Mayfran (althans de arbodienst namens Mayfran ) niet heeft opgevolgd.
4.3.5.
Strikt genomen hoeven de gedragingen van [eiser] na 9 januari 2020 niet verder besproken te worden, want zelfs als Mayfran gelijk heeft in haar stelling dat [eiser] daarna redelijke voorschriften niet heeft opgevolgd, moet worden vastgesteld dat Mayfran daarna niet aan hem schriftelijk heeft medegedeeld dat op grond daarvan de loonbetaling wordt opgeschort.
4.3.6.
Mayfrans betoog dat het aan [eiser] is te wijten dat achteraf bezien diens arbeidsongeschiktheid over de periode 9 december 2019 tot 27 februari 2020 niet meer kan worden vastgesteld en dat hij daarom geen recht heeft op loon, wordt verworpen. Die (gestelde) onzekerheid over de arbeidsongeschiktheid van [eiser] komt voor rekening en risico van Mayfran . [eiser] valt immers voor wat betreft de periode van 9 december 2019 tot 9 januari 2020 niets te verwijten. Voor wat betreft de periode daarna staat vast dat [eiser] op 14 januari 2020 (zie 2.9.) aan de arbodienst heeft medegedeeld dat hij geen uitnodiging van de bedrijfsarts heeft ontvangen. De arbodienst had dit moeten opvatten als een vraag van [eiser] om te worden uitgenodigd door de bedrijfsarts. Verder blijkt uit productie 7 dat hij op 20 januari 2020 tweemaal telefonisch contact met de arbodienst heeft gehad, gedurende in totaal bijna twintig minuten. Anders dan Mayfran aanvoert kan [eiser] dus niet worden verweten dat hij na 9 januari 2020 geen contact met de arbodienst heeft opgenomen. Hij heeft dat zelfs (ook) gedaan binnen de termijn die Mayfran in de brief van 9 januari 2020 heeft gesteld.
4.4.
Op grond van voorgaande overwegingen zal Mayfran worden veroordeeld tot betaling van het loon over de periode van 9 december 2019 tot 27 februari 2020. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van het loon waar [eiser] over die periode recht op heeft. Aanvankelijk hebben zij gediscussieerd over de hoogte van het “basissalaris”. In voortgezet debat is tussen beiden komen vast te staan dat het basissalaris per maand tot 1 januari 2020
€ 2.732,00 bruto bedroeg en per 1 januari 2020 € 2.848,00 bruto. Wel zijn zij nog verdeeld over de vraag of Mayfran recht heeft op een tweeploegentoeslag per 1 februari 2020. Hieruit volgt dat in ieder geval wel vast staat dat [eiser] tot 1 februari 2020 recht heeft op de tweeploegentoeslag. In zoverre is zijn vordering toewijsbaar.
4.4.1.
Met zijn stelling dat hij ondanks zijn arbeidsongeschiktheid ook met ingang van
1 februari 2020 nog recht heeft op een tweeploegentoeslag gaat [eiser] voorbij aan het betoog van Mayfran . Mayfran heeft bij antwoord en bij dupliek namelijk aangevoerd
dat haar werknemers en dus ook [eiser] (na een overgangsperiode van een maand) geen recht meer hebben op een tweeploegentoeslag omdat er met ingang van 1 januari 2020 binnen haar bedrijf niet meer in twee ploegen gewerkt wordt. [eiser] heeft over dit verweer slechts gesteld dat Mayfran niet heeft aangetoond dat binnen haar bedrijf niet meer in tweeploegen wordt gewerkt. Mayfran heeft daarop bij dupliek een op 28 november 2019 gedateerde “aantekening bij de arbeidsovereenkomst” overgelegd waarop is vermeld dat [eiser] met ingang van 1 januari 2020 volgens het dagdienstrooster gaat werken. Gelet op dit partijdebat bestaat er op dit moment teveel onzekerheid over het antwoord op de vraag of [eiser] met ingang van 1 februari 2020 nog recht heeft op een tweeploegentoeslag. Hieruit volgt dat dit deel van zijn vordering afgewezen moet worden.
4.4.2.
Uit voorgaande overwegingen volgt dat de in onderdeel 1 gevorderde loonbetaling wordt toegewezen met uitzondering van de tweeploegentoeslag met ingang van 1 februari 2020. De over het achterstallige loon gevorderde wettelijke verhoging en de wettelijke rente zullen eveneens worden toegewezen.
4.5.
[eiser] vordert in onderdeel 1. voorts om de loonopschorting/loonstopzetting op te heffen. Dit zal worden afgewezen omdat Mayfran de loonopschorting/loonstopzetting reeds met ingang van 27 februari 2020 heeft opgeheven.
4.6.
Mayfran zal verder worden veroordeeld om aan [eiser] de loonstroken over de op grond van onderdeel 1. verschuldigde betaling te verstrekken. Mayfran is daartoe verplicht op grond van art. 7:626 lid 1 BW, tenzij zich ten aanzien van vorige betalingen geen wijziging heeft voorgedaan. Mayfran beroept zich tevergeefs op deze “tenzij-bepaling”. Het staat immers vast dat de betalingen per maand in deze periode steeds verschillend zijn. Over december 2019 heeft [eiser] immers recht op een nabetaling met ingang van 9 december, met ingang van 1 januari 2020 is het brutoloon verhoogd en met ingang van 1 februari 2020 betaalt Mayfran geen tweeploegentoeslag meer. De dwangsom die [eiser] vordert, zal worden afgewezen omdat hij niet stelt binnen welke termijn Mayfran de loonstroken dient te verstrekken.
4.7.
De in onderdeel 3 gevorderde betaling van € 410,76 zal worden toegewezen, Mayfran heeft op dit punt te weinig verweer gevoerd door zonder nadere toelichting te verwijzen naar de door haar overgelegde productie 5. Bovendien blijkt uit die productie dat Mayfran het loon in de maand maart (deels, namelijk voor een bedrag van € 410,76 ) heeft verrekend met verschuldigde pensioenpremies over voorgaande maanden januari en februari en met een bijdrage van de personeelsvereniging. Die verrekening moet in strijd geacht worden met art. 7:632 lid 1 BW.
4.8.
[eiser] heeft geen spoedeisend belang bij de in onderdeel 3 gevorderde betaling van het toekomstig loon alsmede de verstrekking van de daarmee verband houdende loonstroken. Dit gedeelte van onderdeel 3 van zijn vordering zal daarom worden afgewezen.
4.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Mayfran worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 106,47
  • griffierecht € 83,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 909,47.
De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling.
4.10.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Mayfran om aan [eiser] het achterstallig loon te betalen over de periode van 9 december tot 1 februari 2020, vermeerderd met de Sao-toeslag, Tsl 2 diensten en de reiskosten, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van betaling,
5.2.
veroordeelt Mayfran om aan [eiser] het achterstallig loon te betalen over de periode van 1 februari 2020 tot 27 februari 2020, vermeerderd met de Sao-toeslag en de reiskosten, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt Mayfran om aan [eiser] de juiste en volledige loonstroken te verstrekken over de betalingen onder 5.1. en 5.2.,
5.4.
veroordeelt Mayfran tot betaling aan [eiser] van € 410,76 binnen zeven dagen na vandaag,
5.5.
veroordeelt Mayfran tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 909,47, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling,
5.6.
veroordeelt Mayfran , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening.
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW