ECLI:NL:RBLIM:2020:3693

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
19 mei 2020
Zaaknummer
C/03/274839 / KG ZA 20-77
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over omgevallen tuinmuur en grondophoging met noodzaak tot nader feitenonderzoek

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, betreft het een burengeschil tussen eiser en gedaagden over een omgevallen tuinmuur. Eiser stelt dat de muur is omgevallen door de ophoging van de tuin door gedaagden, die hun perceel met 1-1,5 meter grond hebben verhoogd. De partijen zijn het over vrijwel niets eens, wat leidt tot de conclusie dat nader feitenonderzoek noodzakelijk is. De voorzieningenrechter oordeelt dat zonder bewijslevering niet kan worden vastgesteld wie van de partijen in het gelijk staat. De vorderingen van eiser worden dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter wijst erop dat de aard van de zaak spoedeisend is, maar dat de procedure zich niet leent voor uitgebreide bewijsvoering. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden zijn begroot op € 1.284,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/274839 / KG ZA 20-77
Vonnis in kort geding van 19 mei 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. S.L. Smits-Emons,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. J.M.S. Nass.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 9
  • de brief van 13 maart 2020 van [eiser] met producties 10 tot en met 14
  • de conclusie van antwoord
  • het bericht van de griffier van 22 april 2020 dat de voorzieningenrechter in verband met
het Corona-virus heeft beslist dat de zaak schriftelijk zal worden behandeld, met mededeling aan partijen hoe dit zal plaatsvinden
- de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis met producties 15 tot en met
18, 20 en 21 (waaraan gehecht bijlagen 1 tot en met 9)
- de brief van 30 april 2020 van [eiser] waaraan gehecht een USB-stick met daarop
beeldmateriaal (productie 19)
- de conclusie van dupliek waaraan gehecht producties 1 tot en met 10.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagden] zijn achterburen van elkaar.
2.2.
In oktober 2018 hebben [gedaagden] hun tuin opgehoogd met circa 1-1,5 meter grond. Grondverzetbedrijf [naam bedrijf] heeft dit in hun opdracht uitgevoerd.
2.3.
Eind 2019 heeft [eiser] bij terugkeer van zijn vakantie geconstateerd dat de muur, die op het perceel van [eiser] staat en daarmee zijn eigendom is, scheuren bevatte en dreigde om te vallen.
2.4.
Op 5 januari 2020 hebben partijen gezamenlijk de situatie ter plekke (de muur) aanschouwd.
2.5.
Bij brief van 6 januari 2020 (productie 2 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eiser] [gedaagden] – kort gezegd – aansprakelijk gesteld voor de geleden en nog te lijden schade door [eiser] en hen verzocht binnen veertien dagen de aansprakelijkheid te erkennen en/of de schade bij hun verzekeraar te melden.
2.6.
Bij e-mailbericht van 20 januari 2020 (productie 3 bij dagvaarding) hebben [gedaagden] – kort gezegd – laten weten dat zij contact hebben opgenomen met hun aansprakelijkheidsverzekeraar, Nationale Nederlanden (hierna: NN), die hun heeft aangegeven dat “dit niet valt onder onze APV maar oppert dat deze claim naar de partij moet die de tuin daadwerkelijk heeft opgehoogd. De verzekering van dit bedrijf te weten [naam bedrijf] zal dan na moeten gaan wie debet is aan de schade aan de muur van dhr. [eiser] . (...)”.
2.7.
Bij e-mailbericht van 21 januari 2020 (productie 4 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagden] – kort gezegd – laten weten dat zij als buren de plicht hebben om geen hinder aan [eiser] toe te brengen en niet onrechtmatig jegens [eiser] mogen handelen. Niet relevant is door wie of wat de ophoging in de tuin heeft plaatsgevonden. [gedaagden] zijn en blijven aansprakelijk jegens [eiser] . De advocaat verzoekt [gedaagden] om binnen twee dagen aansprakelijkheid te erkennen, te meer omdat de situatie iedere dag verslechtert en instorten van de muur dreigt.
2.8.
Op 30 januari 2020 heeft EMN te Capelle aan den IJssel in opdracht van NN de tuinmuur geïnspecteerd.
2.9.
Op 31 januari 2020 heeft ir. [naam inspecteur] (werkzaam bij EMN; hierna: [naam inspecteur] ) een e-mailbericht aan [eiser] gestuurd over de inspectie (productie 5 bij dagvaarding). Hierin heeft [naam inspecteur] – voor zover thans van belang – [eiser] verzocht een offerte te verstrekken voor het herstellen van de tuinmuur en heeft hij [eiser] geadviseerd om schadebeperkende maatregelen te nemen, zodat de tuinmuur niet kan omvallen.
2.10.
Bij e-mailbericht van 10 februari 2020 (productie 6 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eiser] aan EMN ( [naam inspecteur] ) laten weten een onderbouwde offerte te zullen opvragen. Verder heeft de advocaat laten weten dat EMN heeft nagelaten te concretiseren welke maatregelen er dienen te worden genomen en door wie dat gedaan zal worden. De advocaat heeft EMN gevraagd hierin direct actie te ondernemen. Op dit e-mailbericht heeft (de advocaat van) [eiser] geen reactie ontvangen.
2.11.
Op 16 februari 2020 is de muur omgevallen (productie 7 bij dagvaarding).
2.12.
Bij e-mailbericht van 16 februari 2020 (productie 8 bij dagvaarding) heeft de advocaat van [eiser] aan [gedaagden] – kort gezegd – laten weten dat de muur is omgevallen, zulks geconcretiseerd met toegevoegde foto’s, waardoor schade is ontstaan. Voorts zijn [gedaagden] (nogmaals) aansprakelijk gesteld voor de dientengevolge geleden dan wel te lijden schade.
2.13.
[eiser] heeft op 18 februari 2020 de schade laten vaststellen door L&L Bouw B.V.
te Voerendaal die het herstellen/vernieuwen van de omgevallen bestaande tuinmuur en het
herstellen van de schade aan de bestaande berging op € 29.926,43 excl. btw heeft begroot (productie 9 bij dagvaarding).
2.14.
Bij e-mailbericht van 19 februari 2020 (productie 14 [eiser] ) heeft (de advocaat van) [eiser] aan [gedaagden] – kort gezegd – laten weten nog geen reactie te hebben gehad op haar eerdere e-mailbericht en dat er een verzoek om een kort geding is ingediend bij de rechtbank. Verder heeft zij [gedaagden] gesommeerd de grond/zand binnen veertien dagen te verwijderen en afdoende maatregelen te nemen om verdere schade aan de eigendom van [eiser] te voorkomen.
2.15.
Bij e-mailbericht van 4 maart 2020 (achter productie 13 [eiser] ) heeft NN aan (de advocaat van) [eiser] laten weten nog de polisdekking en eventuele aansprakelijkheid te onderzoeken en dat ze haar zullen inlichten zodra ze een standpunt hebben ingenomen. Daarop heeft (de advocaat van) [eiser] bij e-mailbericht van diezelfde dag (productie 13 [eiser] ) aan NN – kort gezegd – laten weten haar reactie onacceptabel te vinden, nu de eerste brief al van 6 januari 2020 dateert en er tot heden een inhoudelijke reactie is uitgebleven. Zij verzoekt en zo nodig sommeert NN om binnen 24 uur een inhoudelijk standpunt mee te delen met betrekking tot de polisdekking. Voorts heeft ze meegedeeld dat een medewerker van het Kadaster metingen heeft verricht op het perceel van [eiser] , waaruit is gebleken dat [gedaagden] onbevoegdelijk op zijn perceel grond/zand hebben aangevuld en bij hun tuin hebben betrokken. Daarmee staat volgens haar de onrechtmatigheid van hun handelen vast. [eiser] ondervindt ernstige hinder hierdoor en er dreigt nog meer schade te ontstaan.
2.16.
In opdracht van [eiser] heeft het Kadaster op 4 maart 2020 een grensreconstructie uitgevoerd. Hiervan is een relaas van bevindingen opgemaakt (productie 15 [eiser] ). Blijkens het relaas is een gedeelte van de gereconstrueerde grens uitgezet door middel van twee ijzeren buizen die 1,00 meter evenwijdig zijn uitgezet aan de noordwestelijke kant van de grens. Het andere gedeelte is gemarkeerd door twee ijzeren buizen. De rode stippellijn op de kaart geeft de erfgrens weer.
2.17.
Bij e-mailbericht van 25 maart 2020 heeft [eiser] aan [naam constructeur 1] , werkzaam bij Elberg Groep (hierna: Elberg Groep) te Maastricht, opdracht gegeven een constructeursrapport op te stellen (productie 20 [eiser] ). Op 28 april 2020 heeft Elberg Groep een rapport van expertise uitgebracht (productie 21 [eiser] ). Als bijlage 6 bij dit rapport zit een bouwkundige inspectie gedaan in opdracht van [eiser] /Elberg Groep door ing. [naam ingenieur] (architect-ingenieur, hierna: [naam ingenieur] ) van 24 april 2020, als bijlage 7 statische berekeningen uitgevoerd door [naam ingenieur] en als bijlage 8 een gespecificeerde herstelbegroting opgesteld door [naam ingenieur] .

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, bij wege van voorlopige voorziening, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 36.479,50 incl. btw als voorschot op de schadevergoeding,
[gedaagden] te veroordelen om binnen veertien dagen na datum van het vonnis in deze zaak, de grond/zand die zij hebben aangevuld op het perceel van [eiser] en die zich over de kadastrale erfgrens bevindt, te verwijderen en verwijderd te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag,
[gedaagden] te veroordelen om binnen veertien dagen na datum van het vonnis in deze zaak, maatregelen te nemen teneinde het afschuiven van de grond op hun perceel naar het perceel [eiser] te voorkomen, waarbij een maximale hellingshoek voor een eventueel te handhaven aanvulling gehanteerd dient te worden van 45 graden, gemeten vanuit de bovenzijde van de funderingsvoet van de tuinmuur, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat [gedaagden] daarmee in gebreke blijven, met een maximum van € 25.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag,
[gedaagden] te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, de deurwaarderskosten daaronder begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn niet plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf 14 dagen na dagtekening van het vonnis,
[gedaagden] te veroordelen in de (na)kosten indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van de aanschrijving tot vrijwillige voldoening aan het vonnis is voldaan.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit, anders dan [gedaagden] betogen, voort uit de (gestelde onveilige en onvoldoende weersproken) aard van de zaak.
4.2.
De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het bezwaar dat [gedaagden] hebben tegen de eisvermeerdering van [eiser] , omdat – zo stellen zij – een week te kort is om afdoende (met bijvoorbeeld een eigen deskundigenrapport) te reageren op de door [eiser] ingediende stukken en de aard van het kort geding zich volgens hen verzet tegen een dergelijke uitgebreide bewijsvoering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een week reactietermijn in het kader van een kort geding voldoet om een gemotiveerd standpunt tegen het door de wederpartij gestelde in te nemen. Dit geldt in het onderhavige temeer, nu de eisvermeerdering met name een nader gespecificeerde kostenbegroting betreft, die ook in grote lijnen bij dagvaarding al naar voren was gebracht.
4.3.
[eiser] heeft – samengevat – gesteld dat [gedaagden] onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld en dat zij aansprakelijk zijn voor de schade die daaruit voortvloeit. [gedaagden] hebben ook een inbreuk gepleegd op het eigendomsrecht van [eiser] . De betreffende tuinmuur staat op het perceel van [eiser] en is bijgevolg zijn eigendom. Ook de strook grond achter deze muur (circa 10-50 centimeters, zie kadastrale grensreconstructie) behoort in eigendom toe aan [eiser] . [gedaagden] hebben de ruimte tussen hun perceel en de muur van [eiser] volledig opgevuld met zand en dat gedeelte opgehoogd en bij hun tuin betrokken, zulks zonder toestemming van [eiser] . [gedaagden] hebben bovendien de tuinmuur van [eiser] onrechtmatig gebruikt als keermuur. Door het ophogen van de grond op het perceel van [eiser] is de stabiliteit van de tuinmuur ondermijnd. Voordat [gedaagden] hun perceel ophoogden, lag er geen grond tegen de muur van [eiser] . Er staat/stond op de erfgrens (dus 10-50 cm van de muur van [eiser] ) een schutting bestaande uit betonnen palen en betonnen stapelplaten (zie productie 18). Hiertegen lag circa 150 cm grond. In de 10-50 cm tussen de tuinmuur van [eiser] en de betonnen schutting op de erfgrens lag geen grond. Door het instorten van de tuinmuur is deze oude schutting grotendeels vrijgevallen en zichtbaar geworden. De Elberg Groep en [naam ingenieur] hebben na onderzoek geconcludeerd dat de tuinmuur ongeschikt was om als grondkering te fungeren en dat de tuinmuur vanaf oktober 2018/2019 verzwakt is geraakt door de door [gedaagden] aangebrachte grond waardoor de muur op 16 februari 2020 is bezweken. De stabiliteit van de muur is volgens hem door de aangebrachte grond ondermijnd. Als [gedaagden] die grond niet op het perceel van [eiser] hadden gestort, dan was zijn muur niet ingestort. Aldus hebben [gedaagden] zowel een inbreuk op zijn eigendomsrecht gemaakt alsook een onrechtmatige daad jegens hem begaan. Zij hebben verzuimd te onderzoeken of de tuinmuur wel op de erfgrens stond, hetgeen volgens [eiser] niet het geval is. Dit hadden zij bij het Kadaster makkelijk kunnen nagaan. Nu de tuinmuur is omgevallen, wordt de grond van het hoger gelegen perceel van [gedaagden] niet meer tegengehouden en bestaat het risico dat bij een eerstvolgende regenbui grond van het perceel van [gedaagden] op het perceel van [eiser] zal komen met alle gevolgen van dien. De tuinmuur van [eiser] had geen scheuren voordat de grond door [gedaagden] werd opgehoogd. De weeromstandigheden zijn niet de oorzaak van het omvallen van de tuinmuur. Er is geen sprake van eigen schuld door [eiser] : hij heeft [gedaagden] tijdig gewezen op de scheuren in de muur en hij heeft hen meermaals gesommeerd maatregelen te nemen ter voorkoming van verdere schade, waaraan zij echter geen gehoor gaven. Nu de muur door toedoen van [gedaagden] is omgevallen, zijn zij aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade. [gedaagden] zijn als opdrachtgevers aansprakelijk jegens [eiser] en niet het bedrijf dat de werkzaamheden heeft uitgevoerd. Ook is de schuur/garage die aan de omgevallen tuinmuur grenst niet meer toegankelijk voor [eiser] omdat de ingang door puin wordt versperd. Deze aangrenzende muur vertoont inmiddels ook scheuren en dreigt eveneens te bezwijken onder de druk van de grond die [gedaagden] hebben aangevuld. De situatie is volgens [eiser] acuut onveilig.
4.4.
[gedaagden] betwisten – samengevat – dat een strook grond van 10-50 cm parallel lopend aan de tuinmuur (door hen aangeduid als “scheidsmuur”) van [eiser] eigendom van [eiser] is. [eiser] heeft hen nimmer in kennis gesteld van het kadastrale onderzoek, waardoor er geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden. Uit het relaas van bevindingen is niet op te maken dat een lijn van 10-50 cm achter de scheidsmuur de feitelijke en juridische erfgrens zou zijn. Als productie 5 hebben [gedaagden] een kadastrale kaart overgelegd, waaruit volgens hen blijkt dat de erfgrens parallel loopt aan de berging, waardoor de scheidsmuur de erfgrens is tussen beide percelen. [gedaagden] erkennen dat de scheidsmuur eigendom is van [eiser] . Zij betwisten de situering van de piketpaaltjes zoals deze op door [eiser] overgelegde foto’s te zien zijn, nu het relaas van bevindingen melding maakt van ijzeren buizen en niet van piketpaaltjes. Tot aan de dagvaarding heeft [eiser] nimmer aan [gedaagden] kenbaar gemaakt dat de 10-50 cm strook grond aan hem toebehoort. Volgens hen vormt de scheidmuur al minimaal 25 jaar de afscheiding tussen de percelen en hebben zij (dan wel hun rechtsvoorgangers) deze strook al minimaal 25 jaar onafgebroken in bezit. Zij betwisten dat, zoals [eiser] stelt, er geen grond tegen de scheidsmuur lag en verwijzen dienaangaande naar hun producties 2 en 3. Tegen de schutting heeft inderdaad nooit grond gelegen; deze is volledig overwoekerd met klimop van [eiser] , waaruit volgens hen blijkt dat hij de muur niet goed onderhield. Daar is echter nooit grond tegen aan gekomen, ook niet bij de ophoging. De situatie is door professionals (te weten grondverzetbedrijf [naam bedrijf] , architect [naam architect] en constructeur [naam constructeur 2] ) bekeken en tijdens de ophoging is bewust van de scheidsmuur afgebleven om daar geen schade aan te veroorzaken. Uit een foto uit 2016 blijkt volgens [gedaagden] dat de scheidsmuur toen al scheuren had (productie 7). Het verbaast [gedaagden] dat [eiser] , zonder hen ervan in kennis te stellen, een expertiserapport heeft laten opstellen over de toedracht van de scheuren in de muur en het omvallen van de muur en dat dit onderzoek in zeer korte tijd is afgerond, temeer nu EMN nog steeds aan het onderzoeken is wat de exacte oorzaak hiervan is geweest. Er waren meerdere professionals betrokken bij de ophoging van de grond en het is mogelijk dat een van hen in plaats van [gedaagden] aansprakelijk moet worden gehouden. [gedaagden] vinden in elk geval dat zij voldoende zorg hebben betracht. Ook is het mogelijk dat de scheidsmuur al niet deugdelijk was en wellicht is [eiser] wel aansprakelijk jegens [gedaagden] omdat haar grond verzakt, nu de muur, die mogelijk ondeugdelijk was, is omgevallen. Ook de weersomstandigheden en de scheuren in de muur kunnen een rol hebben gespeeld bij het omvallen van de muur. Bij de muur is de grond maximaal 30 cm (en dus niet100-150 cm) opgehoogd, wat een relatief kleine belasting is, aldus [gedaagden] . De door [eiser] ingeschakelde deskundigen zijn partijdig en niet onafhankelijk, zodat hun rapporten om die reden moeten worden gepasseerd. Ook inhoudelijk zijn de nodige opmerkingen te maken op deze rapporten (zie randnummers 15-16 conclusie van dupliek). [gedaagden] betwisten de schadebegroting van € 36.479,50. Dit betreft geen voorschot meer, maar is een totale begroting van alle herstelkosten, terwijl niet is onderbouwd waarom ook de berging zodanig is ontzet dat deze volledig moet worden herbouwd. [gedaagden] betwisten dat de berging in slechtere staat verkeert door het omvallen van de muur. Onlangs heeft een dakdekker nog op de berging werkzaamheden uitgevoerd, hetgeen niet verenigbaar is met de stelling van [eiser] dat de berging constructief in gevaar is. De volledige herbouw van de berging betreft bijna de helft van de kostenbegroting, hetgeen volstrekt overbodig is. Een volledige herbouw van een minimaal 25 jaar oude scheidsmuur en berging (waaraan geen aantoonbare gebreken zijn) is dan ook geen reële en objectieve kostenbegroting. [eiser] had schadebeperkende maatregelen moeten treffen naar aanleiding van de tussentijds rapportage van EMN, waarmee het omvallen van de muur voorkomen had kunnen worden. [gedaagden] betwisten de stabiliteit van de muur te hebben ondermijnd. Ze betwisten onrechtmatig jegens [eiser] te hebben gehandeld en zij betwisten een inbreuk op zijn beweerdelijke eigendomsrecht te hebben gemaakt.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat [gedaagden] hebben erkend
dat de tuinmuur (“scheidsmuur”) op het perceel van [eiser] staat en daarmee zijn eigendom is. De voorzieningenrechter neemt dit als vaststaand aan.
4.6.
Voorts kunnen [gedaagden] , anders dan zij betogen, in beginsel door [eiser] worden aangesproken tot vergoeding van de beweerdelijke schade die hij stelt te lijden dan wel nog te zullen lijden, nu - naar [eiser] heeft gesteld - het instorten van de tuinmuur komt door de ophoging van de grond op het perceel van [gedaagden] . Mocht er een bodemzaak door [eiser] jegens [gedaagden] worden geëntameerd, dan staat het [gedaagden] in die eventuele bodemzaak vrij derden in vrijwaring op te roepen, mochten zij menen dat niet zij maar derden, die de werkzaamheden hebben uitgevoerd dan wel professioneel begeleid, aansprakelijk zijn voor de schade. Aan dit verweer gaat de voorzieningenrechter om die reden voorbij.
4.7.
Of [gedaagden] jegens [eiser] aansprakelijk zijn, kan in het bestek van dit kort geding evenwel niet worden beoordeeld. De voorzieningenrechter stelt vast dat partijen lijnrecht tegenover elkaar staan wat betreft de door [gedaagden] gevoerde verweren dat (i) de tuinmuur van [eiser] al in 2016 althans al voordat zij hun perceel met grond en zand hebben opgehoogd scheuren vertoonde, (ii) [eiser] zijn tuinmuur niet deugdelijk heeft onderhouden, (iii) er geen causaal verband is tussen de ophoging van hun perceel in oktober 2018 en het instorten van de tuinmuur van [eiser] in februari 2020, (iv) er nimmer grond lag tegen de betreffende tuinmuur en dat zij daar maximaal 30 cm, en geen 100-150 cm, grond hebben opgehoogd, (v) de oorzaak van de scheuren in de muur en het omvallen van de muur onduidelijk is, (vi) de strook grond van 10-50 cm die parallel aan de tuinmuur loopt niet het eigendom is van [eiser] , nu zij (althans hun rechtsvoorgangers) deze strook al 25 jaar onafgebroken in bezit hebben, (vii) de door [eiser] ingeschakelde deskundigen partijdig zijn, reden waarom aan de door hen opgestelde rapporten moet worden voorbijgegaan, (viii) zij niet de stabiliteit van de tuinmuur hebben ondermijnd, (ix) zij de schadebegroting betwisten, met name dat het geen voorschot meer betreft en dat circa de helft van het gevorderde bedrag ziet op volledige herbouw van een 25 jaar oude berging/schuur/garage waaraan geen aantoonbare gebreken zijn, laat staan dat er een causaal verband is met het ophogen in 2016 met grond en zand, en (x) [eiser] zelf schadebeperkende maatregelen had kunnen en moeten nemen, waardoor hij de schade had kunnen (en moeten) beperken. Dit betekent dat de feiten een nader onderzoek vergen en dat zonder bewijslevering – waartoe deze kort gedingprocedure zich niet leent – niet valt vast te stellen wie van partijen het gelijk aan haar zijde heeft. De vorderingen van [eiser] zullen dan ook worden afgewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter zal [eiser] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 304,00 (griffierecht) en € 980,00 (salaris advocaat).
4.9.
De nakosten zijn in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 1.284,00, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen twee weken na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2020. [1]

Voetnoten

1.type: JC