Op 20 januari 2020 heeft de Rechtbank Limburg een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene met de ziekte van Huntington. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) had een verzoek ingediend voor een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De betrokkene, die in Zorgcentrum Sint Martinus te Weert verbleef, had eerder een last tot inbewaringstelling gekregen van de burgemeester van de gemeente Weert. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2020 werd de betrokkene bijgestaan door haar advocaat, mr. A.J.M. Mertens, en werd zij gehoord samen met een specialist ouderengeneeskunde.
De specialist gaf aan dat de betrokkene last had van angst- en paniekaanvallen en dat er sprake was van neurocognitieve beperkingen. De betrokkene had suïcidale gedachten en haar echtgenoot kon niet voldoende zorg bieden. De advocaat van de betrokkene verzocht om afwijzing van het verzoek, stellende dat de ziekte van Huntington onder de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) valt en dat er geen Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) was die de ziekte gelijkstelde aan een psychogeriatrische aandoening.
De rechtbank oordeelde dat de ziekte van Huntington op dat moment nog niet als gelijkgestelde aandoening was aangemerkt en dat de Wzd niet van toepassing was. De rechtbank vond dat er onvoldoende bewijs was dat de betrokkene gedragsproblemen vertoonde die vergelijkbaar waren met een psychogeriatrische aandoening. De rechtbank wees het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling af, omdat er geen noodzaak was om vooruit te lopen op een AMvB die nog niet bestond. De beschikking werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.