In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoekster op 23 april 2020. Verzoekster, die een totale schuldenlast van € 54.854,27 heeft, heeft een minnelijk akkoord aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder een toekomstige regresvordering van verweerder. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 mei 2020, waarbij zowel verzoekster als verweerder aanwezig waren. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om een hogere afdracht te doen dan het aangeboden bedrag, gezien haar financiële situatie en de zorg voor haar twee minderjarige kinderen. Verweerder heeft zich verzet tegen het aanbod, stellende dat het niet in verhouding staat tot de hoogte van de schuld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van verzoekster te hoog is, omdat verweerder nog geen schuldeiser is, maar dat er wel een rechtsverhouding bestaat die kan leiden tot een regresvordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling toewijsbaar is, omdat de twee bestaande schuldeisers hebben ingestemd met het minnelijk voorstel, ondanks de juridische complicaties. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers en verzoekster afgewogen en geconcludeerd dat de weigering van verweerder om in te stemmen met de schuldregeling onredelijk is. Het verzoek is toegewezen, en verweerder is bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, die op 1 januari 2020 is gestart. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is niet meer aan de orde, nu het verzoek tot dwangakkoord is toegewezen.