ECLI:NL:RBLIM:2020:3959

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
4 juni 2020
Zaaknummer
C/03/277245 / FT RK 20-244
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om dwangakkoord in het kader van een gedwongen schuldregeling met betrekking tot een toekomstige regresvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling, ingediend door verzoekster op 23 april 2020. Verzoekster, die een totale schuldenlast van € 54.854,27 heeft, heeft een minnelijk akkoord aangeboden aan haar schuldeisers, waaronder een toekomstige regresvordering van verweerder. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 25 mei 2020, waarbij zowel verzoekster als verweerder aanwezig waren. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij niet in staat is om een hogere afdracht te doen dan het aangeboden bedrag, gezien haar financiële situatie en de zorg voor haar twee minderjarige kinderen. Verweerder heeft zich verzet tegen het aanbod, stellende dat het niet in verhouding staat tot de hoogte van de schuld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenlast van verzoekster te hoog is, omdat verweerder nog geen schuldeiser is, maar dat er wel een rechtsverhouding bestaat die kan leiden tot een regresvordering. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling toewijsbaar is, omdat de twee bestaande schuldeisers hebben ingestemd met het minnelijk voorstel, ondanks de juridische complicaties. De rechtbank heeft de belangen van de schuldeisers en verzoekster afgewogen en geconcludeerd dat de weigering van verweerder om in te stemmen met de schuldregeling onredelijk is. Het verzoek is toegewezen, en verweerder is bevolen in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, die op 1 januari 2020 is gestart. Het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is niet meer aan de orde, nu het verzoek tot dwangakkoord is toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Toezicht / insolventies
Zaaknummer / rekestnummer: C/03/277245 / FT RK 20-244
binnenkomst verzoekschrift:: 23 april 2020
Vonnis van 2 juni 2020
in de zaak van:
[verzoekster] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende: [adres 1] , [woonplaats 1] ,
verzoekster,
voor zover betrekking hebbend op het verzoek ex artikel 287a Faillissementswet (Fw) tegen:
[verweerder] ,
wonende: [adres 2] , [woonplaats 2] ,
verweerder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 23 april 2020 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling (dwangakkoord) als bedoeld in artikel 287a Fw en het (subsidiaire) verzoekschrift tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 284 Fw,
- de behandeling van genoemd verzoekschriften op 25 mei 2020.
1.2.
Bij de behandeling op 25 mei 2020 zijn gehoord:
-verzoekster, bijgestaan door [naam schuldhulpverlener 1] en [naam schuldhulpverlener 2] , schuldhulpverleners vanuit de gemeente Weert;
- verweerder, de heer [verweerder] .

2.De feiten

2.1.
De totale schuldenlast van verzoekster bedraagt volgens het verzoekschrift
€ 54.854,27 verdeeld over drie schuldeisers. Daarbij is mede betrokken een schuld aan verweerder op grond van een toekomstige regresvordering. Deze schuld is begroot op
€ 10.881,66 zijnde ongeveer 19,84% van de totaal vermelde schuldenlast.
2.2.
Verzoekster heeft haar schuldeisers met behulp van afdeling schuldhulpverlening van de gemeente Weert een minnelijk (prognose) akkoord aangeboden. Het aangeboden prognose akkoord houdt in dat verzoekster 19,61% van de vordering(en) zal voldoen door maandelijks € 302,86 te sparen exclusief kosten schuldbemiddeling en financieel beheer, gedurende een periode van 36 maanden, op een aparte rekening. Hierbij zal een jaarlijkse uitkering aan de schuldeisers plaatsvinden.

3.De verzoeken

3.1.
Verzoekster heeft de rechtbank primair verzocht te bevelen dat verweerder dient in te stemmen met de door haar aangeboden schuldregeling.
3.2.
Verzoekster stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat de aangeboden schuldregeling
het maximaal haalbare is. Zij voert in dat kader het volgende aan:
Gelet op haar huidige situatie, is verzoekster niet in staat om een hogere afdracht te verrichten ten behoeve van de schuldeisers dan thans is berekend in het prognose aanbod. Verzoekster woont samen met haar twee minderjarige kinderen van 13 en 15 jaar. Zij is voorheen gehuwd geweest met verweerder tot 8 februari 2013. Tijdens dat huwelijk zijn de meeste schulden ontstaan. Sinds 2016 ontvangt zij een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering (IVA) en is zij volledig vrijgesteld van verdere arbeids- en sollicitatieverplichtingen. Een hogere aflossingscapaciteit is dan ook niet realistisch. De nakoming van het prognose aanbod is gewaarborgd omdat er stabiliteit is in de financiën en controle vanuit de budgetbeheerder en de afdeling schuldhulpverlening van de gemeente Weert. Een wettelijke schuldsaneringsregeling zal kosten met zich brengen, zoals salaris voor de bewindvoerder, verschotten en reiskosten alsmede griffierecht voor het deponeren van de uitdelingslijst, terwijl gemeente Weert slechts 9% bemiddelingskosten in rekening brengt. Toelating van verzoekster tot de wettelijke schuldsaneringsregeling zal voorzienbaar geen hogere uitkering voor de schuldeisers opleveren.
Indien verweerder méér dan zijn aandeel in de gezamenlijke schuld aan Defam B.V. betaalt, verkrijgt hij een regresvordering op verzoekers. Om die reden is een toekomstige vordering van verweerder betrokken in het minnelijk schuldentraject.
3.3.
Verweerder verzet zich tegen toewijzing van het verzoek ter zake van de gedwongen schuldregeling. Hij voert daartoe aan dat het aangeboden bedrag niet in verhouding staat tot de hoogte van de schuld.
3.4.
Voor zover de rechtbank het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord afwijst, handhaaft verzoekster haar subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

4.De beoordeling

Het verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling.
4.1.
In het verzoek wordt uitgegaan van drie schuldeisers, waaronder Defam B.V. met een vordering van ruim € 42.000 en een vordering van verweerder van bijna € 11.000. Verzoekster en verweerder zijn hoofdelijk aansprakelijk en draagplichtig voor de schuld aan Defam B.V. De vordering van verweerder is opgenomen in verband met de mogelijkheid dat hij de schuld aan Defam B.V. volledig betaalt en op grond daarvan een regresvordering op verzoekster krijgt. Thans heeft verweerder nog niet meer betaald dan hetgeen hij in de onderlinge verhouding met verzoekster moet dragen en is er dus ook geen regresvordering ontstaan.
Ter zitting verklaarde verweerder dat hij ook bezig is met een schuldregeling en dat hij niet verwacht substantieel op de schuld aan Defam B.V. te kunnen afbetalen.
4.2.
De rechtbank begrijpt waarom namens verzoekster is geprobeerd om ook met verweerder overeenstemming te bereiken in het kader van de minnelijke schuldregeling. Indien verweerder akkoord zou zijn gegaan en de twee bestaande schuldeisers ook, zou aldus een minnelijke schuldenregeling tot stand zijn gekomen waarbij voor een eventuele regresvordering ook finale kwijting was verleend. Als de (nog) niet bestaande regresvordering niet in het minnelijk traject was betrokken, had daarvoor in dat kader geen finale kwijting verkregen kunnen worden.
Echter, gegeven het feit dat geen akkoord is bereikt, ziet de rechtbank zich in het kader van het verzoek tot het opleggen van een gedwongen schuldregeling geconfronteerd met het feit dat verweerder als schuldeiser van verzoekster is aangemerkt. terwijl hij dat (nog) niet is. De opgave van de totale schuld is dan ook te hoog. Een te hoge schuldenlast betekent dat het aanbod aan de twee schuldeisers in principe te laag is geweest. In dat aanbod is namelijk ook uitgegaan van een uitkering aan verweerder, die geen vordering heeft. Ten opzicht van Defam B.V. komt daar nog bij dat, uitgaande van het aanbod, haar vordering concurreert met een regresvordering die is gebaseerd op een (nog) niet aan haar gedane betaling. Deze feiten zouden, naar het oordeel van de rechtbank, in beginsel moeten leiden tot afwijzing van het verzoek dwangakkoord. In de bijzondere omstandigheden van het geval, ziet de rechtbank echter - in afwijking van het ter zitting gegeven voorlopig oordeel - aanleiding om anders te beslissen. Vast staat immers dat de twee schuldeisers - naast Defam B.V. is ING Bank een schuldeiser - hebben ingestemd het minnelijk voorstel, terwijl hen daarbij is meegedeeld dat een nog niet bestaande regresvordering is meegenomen in de schuldregeling. Weliswaar staat in de aan hen gezonden brief dat
‘er in [d]e toekomst naar alle waarschijnlijkheid sprake is van een regresvordering’, terwijl het maar zeer de vraag is of die aanname correct is, maar de twee schuldeisers zijn professionele partijen van wie verwacht mag worden dat zij met de aanvaarding van het voorstel rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat er geen regresvordering ontstaat. Derhalve moet er van worden uitgegaan dat de twee schuldeisers willens en wetens akkoord zijn gegaan met een aanbod waarin objectief gezien (juridische) haken en ogen zitten. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank, bij nader inzien, daarin geen aanleiding het verzoek tot het opleggen van een gedwongen schuldregeling af te wijzen.
4.3.
Bij de verdere beoordeling stelt de rechtbank voorop dat een schuldeiser in beginsel vrij staat zijn medewerking aan een door een schuldenaar aangeboden buitengerechtelijke schuldregeling te weigeren. Indien echter de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van de schuldregeling heeft kunnen komen, kan de rechtbank bevelen dat een weigerachtige schuldeiser daarmee dient in te stemmen. De rechtbank dient daarbij af te wegen het belang van de schuldeiser om tot een weigering te komen, het belang van de schuldenaar en de belangen van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad. Teneinde de gevergde belangenafweging te kunnen maken is volledig inzicht in het aangeboden akkoord, waaronder in ieder geval de precieze inhoud, wijze van totstandkoming en voorwaarden van uitvoering van het akkoord, van belang. De rechtbank stelt vast dat het verzoek voldoende is onderbouwd, transparant is.
4.4.
In dit bijzondere geval heeft te gelden dat verweerder nog geen schuldeiser is, maar dat er tussen verzoekster en verweerder wel een rechtsverhouding bestaat op grond waarvan verweerder, zonder dat een nadere rechtshandeling wordt verricht, schuldeiser kan worden, namelijk in het geval dat hij op de schuld aan Defam B.V. méér betaalt dan zijn aandeel. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden een verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling tegen verweerder gericht kan worden. Als dat niet zou kunnen, zou een schuldenaar in gevallen dat er mogelijk een regresvordering ontstaat voor een sanering van alle schulden altijd zijn aangewezen op de wettelijke schuldsaneringsregeling, ook wanneer de bestaande schuldeisers akkoord zijn. Aangezien de maatregel van de gedwongen schuldregeling tot doel heeft het minnelijk traject te versterken, acht de rechtbank dat geen aanvaardbare consequentie. Derhalve wordt toegekomen aan het verweer van verweerder.
4.5.
Verweerder stelt dat het aanbod te laag is. Aan dat verweer wordt voorbij gegaan. Nog afgezien van het feit dat aan verweerder een aanbod is gedaan op basis van de vordering die hij maximaal zal kunnen krijgen - namelijk bij volledige aflossing door hem van de schuld aan Defam B.V. - en hij zelf inschat dat hij niet tot een afbetaling van betekenis zal kunnen overgaan, heeft te gelden dat voldoende aannemelijk is dat het aanbod is gebaseerd op de maximale afdrachtcapaciteit van verzoekster. Onder deze omstandigheden is de weigering van verweerder onredelijk.
4.6.
De rechtbank zal het verzoek om verweerder te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling, welke is gestart op 1 januari 2020, derhalve toewijzen. Uit het verzoekschrift en hetgeen tijdens de zitting naar voren is gekomen is ook gebleken dat per 1 januari 2020 betalingen zijn gereserveerd ten behoeve van de schuldeisers.
Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling
4.7.
Met toewijzing van het verzoek tot vaststelling van een gedwongen schuldregeling, wordt niet meer toegekomen aan het subsidiaire verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

5.Beslissing

De rechtbank:
5.1.
beveelt verweerder
[verweerder] ,
wonende: [adres 2] , [woonplaats 2] ,
in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling die is gestart op 1 januari 2020;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn, rechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2020.