Eisers vorderen dat de voorzieningenrechter bij kort geding vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
(1) gedaagden veroordeelt om binnen 12 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, de executoriale derdenbeslagen van 11 mei 2020, gelegd ten laste van eisers onder de Rabobank U.A., op te heffen en opgeheven te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per gedaagde per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, met een maximum van € 100.000,= per gedaagde; althans
Subsidiair
(2) gedaagden veroordeelt om binnen 12 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, de executoriale derdenbeslagen van 11 mei 2020, gelegd ten laste van eisers sub 1 tot en met sub 3 onder de Rabobank U.A., op te heffen en opgeheven te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per gedaagde per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, met een maximum van € 100.000,= per gedaagde; en
(3) gedaagden veroordeelt om onmiddellijk na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, het executoriale beslag derdenbeslag van 11 mei 2020, gelegd ten laste van eiseres sub 4 onder de Rabobank U.A., te beperken tot een bedrag van € 17.500,= en binnen twee werkdagen aan de Rabobank U.A. mede te delen dat het beslag boven een bedrag van € 17.500,= wordt opgeheven zodat de rekeningsaldi voor het meerdere kunnen worden vrijgegeven, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per gedaagde per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, met een maximum van € 100.000,= per gedaagde;
Primair en subsidiair
(4) gedaagden hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, zijnde de integrale proceskosten, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na het in dezen te wijzen vonnis;
Voorlopige voorziening ex art. 223 Rv tot het treffen van een ordemaatregel
(5) bij wege van voorlopige voorziening op grond van artikel 223 Rv aanstonds een
een ordemaatregel treft, en gedaagden daarbij veroordeelt om de executie van het vonnis van 23 april 2020, waaronder expliciet begrepen het uitwinnen van de beslagen van 11 mei 2020, te staken en gestaakt te houden, tot vijf werkdagen nádat de voorzieningenrechter heeft beslist op de vorderingen in dit kort geding zoals hiervoor opgenomen onder sub 1 tot en met sub 4, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,= per gedaagde per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, met een maximum van € 100.000,= per gedaagde, althans een zodanige voorlopige voorziening als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren.