ECLI:NL:RBLIM:2020:4062

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/03/277450 / KG ZA 20-154
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over tenuitvoerlegging vonnis met betrekking tot nalatenschap en vermeende handtekening vervalsing

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft de eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Peeters, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die optreedt als executeur van de nalatenschap van de overleden erflater. De eiseres vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 7 augustus 2019, waarin zij was veroordeeld tot terugbetaling van een aanzienlijk geldbedrag aan de erflater. De eiseres stelt dat er sprake is van een juridische misslag in het eerdere vonnis, omdat zij betwist dat de handtekeningen op de bankoverschrijvingen door haar zijn gezet. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C. Breuls, voert verweer en betwist de claims van de eiseres, waarbij hij stelt dat de rechtbank voldoende bewijs heeft om haar eerdere oordeel te onderbouwen.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang of een kennelijke juridische misslag. De rechter oordeelt dat de belangen van de gedaagde bij voortzetting van de executie zwaarder wegen dan die van de eiseres. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is om de gedaagde of de Volksbank te weerhouden van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 augustus 2019. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.284,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/277450 / KG ZA 20-154
Vonnis in kort geding van 8 juni 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. L. Peeters,
tegen
[gedaagde], in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflater] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.C. Breuls.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 8 mei 2020, met producties,
  • de mondelinge behandeling van 25 mei 2020, met de pleitnotitie van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij tussenvonnissen van 30 mei 2018, 8 augustus 2018 en 20 maart 2019 en bij eindvonnis van 7 augustus 2019, uitvoerbaar bij voorraad, is beslist op de vordering van wijlen de heer [erflater] en is [eiseres] veroordeeld tot (terug)betaling van een geldbedrag ad € 170.817,85, vermeerderd met rente en de kosten van beslaglegging ad € 3.735,08 en met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten van [erflater] ad € 8.236,48, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
2.2.
Na verkregen verlof tot conservatoire beslaglegging is door [erflater] op
28 augustus 2017 – onder meer – beslag gelegd op de woning van [eiseres] , [adres] te [woonplaats 1] .
Op 7 augustus 2019 is door [erflater] bij deurwaardersexploot overgegaan tot executoriaal beslag op – onder meer – de woning [adres] te [woonplaats 1] .
2.3.
De Volksbank N.V. heeft, als eerste hypotheekhouder, [erflater] op 13 september 2019 de mededeling gedaan de executie op basis van artikel 509 Rv over te (willen) nemen. De vordering van De Volksbank op [eiseres] is op dat moment € 100.100,00.
2.4.
De heer [erflater] is op 25 september 2019 overleden.
2.5.
[eiseres] heeft tegen genoemd vonnis van 7 augustus 2019 hoger beroep ingesteld bij appeldagvaarding betekend op 5 november 2019 aan de raadsman van [erflater] .
[eiseres] was op dat moment niet op de hoogte van het overlijden van [erflater] .
Op 10 december 2019 heeft [eiseres] een betekeningsexploot ontvangen waaruit volgt dat de erven [gedaagde] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. [eiseres] wenste daarop de erven in hoger beroep in rechte te betrekken. [eiseres] heeft een memorie van grieven op 19 mei 2020 ingediend, zodat de zaak in hoger beroep nu voor antwoord van de zijde van [gedaagde] staat.
2.6.
[eiseres] heeft op 17 februari 2020 [gedaagde] verzocht de executie op te schorten. [gedaagde] heeft daarop op 18 februari 2010 laten weten de executie te willen voortzetten en heeft [eiseres] – onder meer – geïnformeerd ter zake de mededeling van De Volksbank.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 augustus 2019 in de zaak met kenmerk C/03/240962, gedurende de duur van het hoger beroep;
2. te bepalen dat gedaagde(n) zich gedurende het hoger beroep dient te onthouden van het executeren van het vonnis van 7 augustus 2019 in de zaak met kenmerk C/03/240962 op straffe van een dwangsom van € 50.000,00;
3. gedaagde(n) te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat de rechtbank bij (tussen)vonnis ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat [eiseres] de handtekening(en) van [erflater] op de in dat (tussen)vonnis bedoelde overschrijvingen zou hebben gezet. [eiseres] onderbouwt haar stelling door te verwijzen naar het oordeel van een door haar na het vonnis van 7 augustus 2019 geraadpleegde forensisch deskundige, zoals dat blijkt uit e-mails van 28 november 2019 en 12 december 2019.
Voorts stelt [eiseres] dat haar belang bij schorsing van de executoriale verkoop van haar woning zwaarder moet wegen dan het belang van [gedaagde] , niet alleen vanwege de emotionele waarde voor haar van die woning en de onomkeerbare situatie die door de verkoop ontstaat, maar ook omdat de woning ook in de toekomst voldoende zekerheid biedt, gelet op de recente taxatie en de daaruit blijkende overwaarde.
[eiseres] stelt dat haar belang van een dak boven haar hoofd zwaarder moet wegen dan het belang van [gedaagde] bij executie.
Tot slot stelt [eiseres] dat [gedaagde] bij onverwijlde executie misbruik van recht maakt, als bedoeld in artikel 3:13 BW, omdat sprake is van een noodtoestand, nu [eiseres] op straat komt te staan.
[eiseres] stelt recht op en spoedeisend belang bij de gevraagde maatregel te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.2.
[gedaagde] betwist dat sprake is van een kennelijke feitelijke of juridische misslag in het oordeel van de rechtbank.
Hij voert daartoe aan dat de rechtbank uitvoerig motiveert waarom wordt geoordeeld dat [eiseres] de valselijk opgemaakte handtekening van [erflater] onder de overschrijvingsformulieren heeft gezet. [gedaagde] wijst er in dat verband op dat de (beweerdelijke) bevindingen van de door [eiseres] benaderde deskundige van na het vonnis niet tot de conclusie (kunnen) leiden dat het oordeel van de rechter berust op een kennelijke feitelijke of juridische misslag. Kort gezegd, baseert de rechtbank haar oordeel volgens [gedaagde] immers op de bevindingen en conclusies in het deskundigenrapport van de door de rechtbank benoemde schriftdeskundige in samenhang gelezen met de door partijen ingenomen stellingen en daaruit voortvloeiende vaststaande feiten inzake de vraag welke personen aanwezig waren bij het invullen en afhandelen van de bankoverschrijvingen.
4.3.
[gedaagde] heeft er op gewezen dat de getaxeerde waarde en de verwachte verkoopopbrengst niet onderbouwd zijn. Hij betwist de bedragen die [eiseres] heeft genoemd ter zitting. Niet alleen betwist hij voorts ook dat er voldoende zekerheid is op een prima verkoopopbrengst, gelet op de te verwachten ontwikkeling in de huizenmarkt in de slipstream van de coronacrisis en de economische crisis die daarop volgt, maar hij voert ook aan dat er meerdere schuldeisers zijn, zodat de overwaarde nu en in de toekomst, niet toereikend zal zijn, waardoor de beweerdelijke zekerheid beperkt is.
4.4.
[gedaagde] betwist bovendien dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Hij voert daartoe aan dat van een onverwijlde executie helemaal geen sprake is. De Volksbank, die de executie heeft overgenomen, heeft immers nog geen executievoorbereidingen getroffen, laat staan executiehandelingen verricht. [gedaagde] voert aan dat De Volksbank hem heeft medegedeeld dat de executie, gelet op de omstandigheden inzake de zogenoemde Corona-crisis, ook niet voorzien is vóór 1 juli 2020.
[gedaagde] betwist eveneens dat aan de zijde van [eiseres] een noodtoestand is ontstaan door na het vonnis van 7 augustus 2019 aan het licht gekomen feiten of omstandigheden, die wijzen op een reëel spoedeisend belang.
Hij voert daartoe aan dat enkel is gesteld, maar niet is onderbouwd dat [eiseres] op straat zal komen te staan en/of over onvoldoende middelen beschikt om in huisvesting te kunnen voorzien.
Spoedeisend belang bij de gevorderde schorsing van de executie
4.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan heeft aangetoond dat zij een daadwerkelijk spoedeisend belang heeft inzake de vordering tot schorsing van de executie.
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat niet is gesteld en ook niet is gebleken dat De Volksbank, die onweersproken de executie van [gedaagde] heeft overgenomen, al enige voorbereiding van de executie heeft verricht. Een beweerdelijk opgemaakt taxatierapport van de zijde van De Volksbank, waarover ter zitting is gesproken en waaruit de waardering van het onroerend goed en de mogelijke opbrengst zouden blijken volgens [eiseres] , is niet in geding gebracht. Een aanzegging van de datum van aanvang onderhandse dan wel van openbare verkoop is evenmin in geding gebracht, zodat ook niet is komen vast te staan dat van de bevoegdheid van parate executie op dit moment of binnen afzienbare tijd gebruik wordt gemaakt. Daar komt bij dat ook niet is gesteld en niet is gebleken dat [gedaagde] naast De Volksbank of zelfstandig tot het verrichten van executiehandelingen is overgegaan of op afzienbare termijn overgaat. Evenmin is gesteld of gebleken dat [gedaagde] daarop aandringt bij De Volksbank.
[eiseres] heeft ter zitting geen (nader) verweer gevoerd tegen de beweringen van [gedaagde] inzake het contact dat hij met De Volksbank heeft gehad en de mededeling van De Volksbank dat executie in verband met de corona-maatregel niet plaatsvindt, en in ieder geval niet voor 1 juli 2020.
4.7.
Er is kortom niet gebleken van een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 augustus 2019.
4.8.
Om deze reden zullen de vorderingen van [eiseres] worden afgewezen.
4.9.
De voorzieningenrechter zal, omdat het recht op een dak boven het hoofd als een fundamenteel recht heeft te gelden, en indien daadwerkelijk over wordt gegaan tot executoriale verkoop van de woning dat belang bescherming behoeft en gewogen moet worden, hieronder ten overvloede ingaan op de overige stellingen van [eiseres] .
Kennelijke feitelijke of juridische misslag
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiseres] niet aannemelijk heeft gemaakt, laat staan heeft aangetoond dat het rechterlijk oordeel in de (tussen)vonnissen klaarblijkelijk berust op een feitelijke of juridische misslag.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. [eiseres] baseert haar stelling op twee argumenten, die beide niet kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van een misslag.
Allereest is [eiseres] van mening dat de rechter een kennelijke fout maakt als hij oordeelt dat als de handtekening niet door [erflater] is gezet en vals is, deze door [eiseres] is gezet, omdat de door de rechtbank geraadpleegde deskundige niets zegt over de kwestie of de valse handtekeningen door [eiseres] zijn gezet. [eiseres] miskent hier dat de rechter niet alleen het deskundigenrapport volgt, maar ook de eigen stelling van [eiseres] dat alleen zij en
[erflater] erbij waren toen de handtekening werd gezet. Het oordeel van de rechtbank dat – kort gezegd – omdat [erflater] niet heeft ondertekend, dan dus [eiseres] de valse handtekening heeft gezet, is feitelijk gemotiveerd en komt niet uit de lucht vallen.
Ten tweede wijst [eiseres] op de conclusies van een door haar na het vonnis ingeschakelde deskundige. Dat deze partijdeskundige beweert dat de valse handtekeningen, die hij kwalificeert als tekeningen (visueel en niet motorisch vervaardigd) niet tot [eiseres] “als schrijver” kunnen worden herleid en dat dus niet eenduidig is dat [eiseres] de nagebootste handtekeningen heeft “vervaardigd”, is een argument dat niet is aangevoerd in de procedure in eerste aanleg. Het standpunt leidt, als het juist zou zijn, hetgeen wordt betwist door [gedaagde] , niet tot het oordeel dat sprake is van een kennelijke fout. De waardering van de conclusies van de deskundige van [eiseres] hoort thuis in de procedure in hoger beroep.
Noodtoestand
4.12.
Enig (spoedeisend) belang is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook niet gelegen in enige noodtoestand waarin [eiseres] beweerdelijk verkeert.
4.13.
[eiseres] heeft nagelaten haar stellingen te onderbouwen dat zij op korte termijn op straat zal komen te staan, dat zij over onvoldoende (financiële) middelen zou beschikken om te voorzien in huisvesting op de particuliere markt, noch heeft zij onderbouwd dat zij te zijner tijd niet in aanmerking komt voor een (urgentieverklaring voor een) sociale huurwoning.
4.14.
Een en ander nog daargelaten dat geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken die na het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 7 augustus 2019 zijn opgekomen die deze of andere noodtoestand hebben veroorzaakt. Een nieuwe visie van een deskundige op de kwestie van de vervalsing en het plaatsen van valse handtekeningen is niet als een zodanig nieuw feit of omstandigheid te kwalificeren, niet in de laatste plaats niet, omdat een dergelijke expertise ook tijdens het geding in eerste aanleg had kunnen worden uitgevoerd en ingebracht.
4.15.
Voor zover [eiseres] in dit verband ook nog stelt dat de gevolgen onomkeerbaar zijn, omdat zij daardoor haar ouderlijk huis moet opgeven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aard of emotionele waarde van de eigendom weliswaar invoelbaar is, maar geen in rechte te wegen en dus geen te beschermen belang is. Daarnaast moet opgemerkt worden dat de gevolgen van de handelingen, zoals die door de rechter zijn vastgesteld en die tot de veroordeling bij vonnis van 7 augustus 2019 hebben geleid, in hoge mate voorspelbaar en voorzienbaar zijn, zodat het opkomen van een noodtoestand daaruit niet kan volgen.
Belangenafweging
4.16.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging, voor zover deze gelet op het bovenstaande oordeel, nog relevant is, dient uit te vallen in het voordeel van [gedaagde] .
4.17.
De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. [eiseres] heeft nagelaten de beweerdelijke taxatie in het geding te brengen, zodat afgezien van de hoogte van de nog op het onroerend goed rustende hypotheek, geen financieel inzicht is verstrekt. Voorts heeft [eiseres] geen verweer gevoerd inzake de door [gedaagde] aangevoerde verwachte ontwikkeling in de economie en de huizenmarkt. Ook heeft [eiseres] ter zitting niet duidelijk kunnen maken of en hoeveel andere schuldeisers er nog zijn, terwijl niet toereikend betwist is dat in ieder geval de gemeente [woonplaats 1] nog een vordering heeft en ter zake beslag heeft laten leggen.
4.18.
De (toekomstige) waarde van de woning is in kort geding niet vast komen te staan en het beslag van [gedaagde] an sich biedt derhalve onvoldoende zekerheid. Gelet op het hierboven gegeven oordeel over het ontbreken van kennelijke fouten in het oordeel van de rechter in eerste aanleg en op het ontbreken van een noodtoestand en het afwezig zijn van enig spoedeisend belang kan van een doorslaggevend belang van [eiseres] bij schorsing van de executie op dit moment geen sprake zijn.
Conclusie
4.19.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van misbruik van bevoegdheid van [gedaagde] niet is gebleken. Er is geen sprake van een kennelijke feitelijke of juridische misslag noch van een na het vonnis van 7 augustus 2019 opgekomen noodtoestand.
De belangen van [eiseres] zijn niet spoedeisend én zij wegen niet op tegen het belang van [gedaagde] bij een eventuele tenuitvoerlegging, zodat er geen reden is [gedaagde] (of De Volksbank) te weerhouden van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 augustus 2019.
4.20.
De vorderingen worden afgewezen.
Proceskosten
4.21.
[gedaagde] heeft verzocht om veroordeling van [eiseres] in de reële kosten van het geding, omdat [eiseres] doelbewust zaken anders voorspiegelt dan ze zijn door een onjuiste lezing van het eigen partijdeskundigenrapport.
4.22.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen aanleiding is om te moeten concluderen dat [eiseres] misbruik maakt van procesrecht. Partijen interpreteren de door [eiseres] in het geding gebrachte stukken verschillend, maar niet is gebleken dat [eiseres] met opzet gegevens achterhoudt. [eiseres] zal dan ook niet in de reële kosten van het geding worden veroordeeld.
4.23.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de forfaitaire kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 304,00 aan griffierecht en € 980,00 aan salaris advocaat, in totaal € 1.284,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.284,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat 5.2. betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB