In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft de eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Peeters, een kort geding aangespannen tegen de gedaagde, die optreedt als executeur van de nalatenschap van de overleden erflater. De eiseres vordert schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van 7 augustus 2019, waarin zij was veroordeeld tot terugbetaling van een aanzienlijk geldbedrag aan de erflater. De eiseres stelt dat er sprake is van een juridische misslag in het eerdere vonnis, omdat zij betwist dat de handtekeningen op de bankoverschrijvingen door haar zijn gezet. De gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.C. Breuls, voert verweer en betwist de claims van de eiseres, waarbij hij stelt dat de rechtbank voldoende bewijs heeft om haar eerdere oordeel te onderbouwen.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiseres afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang of een kennelijke juridische misslag. De rechter oordeelt dat de belangen van de gedaagde bij voortzetting van de executie zwaarder wegen dan die van de eiseres. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen reden is om de gedaagde of de Volksbank te weerhouden van de tenuitvoerlegging van het vonnis van 7 augustus 2019. De eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.284,00.