ECLI:NL:RBLIM:2020:4076

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
C/03/277917 / BZ RK 20/889
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Bastiaans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ex artikel 37 Wzd

Op 29 mei 2020 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, een beschikking gegeven in een zaak betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van een betrokkene, geboren in 1943 en verblijvende in een psychogeriatrisch centrum. Het verzoek tot voortzetting van de inbewaringstelling was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de voorwaarden waaronder een inbewaringstelling kan worden voortgezet, waaronder de aanwezigheid van ernstig nadeel en de noodzaak van de inbewaringstelling.

Tijdens de mondelinge behandeling, die vanwege COVID-19 via telehoren plaatsvond, zijn de betrokkene, haar advocaat mr. Y.W.A.M. van der Koelen, en een specialist ouderengeneeskunde gehoord. De specialist gaf aan dat er sprake was van een lichte vorm van dementie en herbelevingen van huiselijk geweld, wat leidde tot agressief gedrag van de betrokkene. Echter, de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het gedrag van de betrokkene daadwerkelijk het ernstige nadeel veroorzaakte en dat er geen minder ingrijpende alternatieven waren onderzocht.

De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de inbewaringstelling een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene is en dat deze maatregel alleen als uiterste redmiddel mag worden toegepast. Aangezien er onvoldoende onderbouwing was voor de noodzaak van de inbewaringstelling en alternatieven niet waren onderzocht, werd het verzoek afgewezen voor de resterende termijn. De beschikking werd mondeling gegeven door rechter mr. L. Bastiaans en is op 5 juni 2020 schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/277917 / BZ RK 20/889
Machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling
Beschikking van 29 mei 2020 van de rechtbank Limburg naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling als bedoeld in artikel 37 van de Wet zorg en dwang (Wzd),
ten aanzien van:
[naam betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats betrokkene] op [geboortedag betrokkene] 1943,
wonend te [adres betrokkene] , [woonplaats betrokkene] ,
verblijvende in het Integraal Expertisecentrum Psychogeriatrie te Venlo,
hierna te noemen betrokkene,
advocaat: mr. Y.W.A.M. van der Koelen.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 14 mei 2020.
1.2.
De rechtbank heeft op 18 mei 2020 een beschikking gegeven naar de inhoud waarvan zij verwijst.
1.3.
Vanwege het Coronavirus (COVID-19) heeft de Rechtspraak besloten alle rechtbanken te sluiten. Gelet op de recente ontwikkelingen worden steeds meer zaken wel behandeld. Urgente zaken zoals de onderhavige gaan door met dien verstande dat betrokkene samen met de advocaat door middel van telehoren wordt gehoord en niet in fysieke aanwezigheid. De rechtbank wil met deze maatregelen voorkomen dat het Coronavirus verder wordt verspreid. Hoewel de rechtbank veel waarde hecht aan het horen van betrokkene in fysieke aanwezigheid laat zij thans het belang van de volksgezondheid in het algemeen en de veiligheid van haar medewerkers in het bijzonder prevaleren. Het betreffen uitzonderlijke tijden die tot uitzonderlijke maatregelen nopen. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat namens betrokkene geen bezwaar is gemaakt tegen deze manier van horen.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek is op 29 mei 2020 voortgezet door middel van telehoren. De rechtbank heeft de volgende personen gehoord:
  • betrokkene;
  • de advocaat van betrokkene mr. Van der Koelen;
  • de specialist ouderengeneeskunde dr. Dandachi.
2. Beoordeling
2.1.
Op grond van artikel 29 in combinatie met artikel 37 Wet zorg en dwang kan tot voortzetting van de inbewaringstelling worden beslist als:
a. er sprake is van ernstig nadeel;
b. het ernstig nadeel zodanig onmiddellijk dreigend is dat een rechterlijke machtiging als bedoeld in artikel 24, eerste lid, niet kan worden afgewacht;
c. het ernstige vermoeden bestaat dat dit ernstige nadeel wordt veroorzaakt door het gedrag van de persoon als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap, dan wel als gevolg van een daarmee gepaard gaande psychische stoornis of een combinatie hiervan;
d. de inbewaringstelling noodzakelijk is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden;
e. de inbewaringstelling geschikt is om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden, en
f. er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.2.
In de beschikking van 18 mei 2020 is overwogen dat sprake is van ernstig nadeel vanwege het risico dat thuis een escalatie ontstaat.
Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling is gebleken dat niet meer zicht is ontstaan op de ernst en gevolgen van de neurocognitieve stoornis van betrokkene. Toegelicht is dat zij haar zelfzorg zelf regelt en ook zelf structuur in haar dag aanbrengt. Er zijn wel geheugenproblemen waardoor duidelijk is dat minimaal sprake is van een lichte vorm van dementie. Volgens de specialist ouderengeneeskunde is als gevolg van de dementie sprake van herbelevingen van huiselijk geweld van jaren geleden, waardoor betrokkene agressief gedrag richting haar echtgenoot laat zien en ook agressie opwekt. Desgevraagd is echter verteld dat niet is onderzocht of daadwerkelijk niet langer sprake is van huiselijk geweld, waardoor onduidelijk is gebleven hoe is vastgesteld dat het gaat om herbelevingen in plaats van daadwerkelijke (recente) gebeurtenissen. Nadere gesprekken met de echtgenoot van betrokkene dienen nog plaats te vinden. Daarnaast is desgevraagd aangegeven dat in de thuissituatie geen ambulante zorg zoals thuiszorg of hulp bij dementie was ingezet. Volgens betrokkene was dit thuis ook (nog) niet noodzakelijk, omdat zij alles zelf regelt. Mede hierdoor kan niet objectief worden vastgesteld of betrokkene of haar echtgenoot de waarheid vertelt over de thuissituatie. Er heeft tot op heden geen nadere onderbouwing van het verzoek plaatsgevonden. De specialist ouderengeneeskunde heeft betoogd dat onvrijwillige opname noodzakelijk is, om te onderzoeken hoe ernstig de beperkingen van betrokkene zijn en hoe zich dit verhoudt tot het ernstig nadeel. Betrokkene zou moeten worden beschermd tegen zichzelf en tegen haar echtgenoot, aldus de specialist ouderengeneeskunde.
Het betoog van de specialist ouderengeneeskunde miskent naar het oordeel van de rechtbank dat voortzetting van een inbewaringstelling een vorm van onvrijwillige zorg is die ernstig ingrijpt in iemands persoonlijke levenssfeer en een uiterst redmiddel moet zijn. Slechts als er een ernstig vermoeden is dat het ernstig nadeel wordt veroorzaakt door het gedrag van de persoon als gevolg van de psychogeriatrische aandoening is voldaan aan één van de wettelijke eisen. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak onvoldoende is onderbouwd dat aan deze wettelijke eis is voldaan. Verder is relevant dat alternatieven om het ernstig nadeel af te wenden (zoals een verblijf van betrokkene óf haar echtgenoot bij een familielid) niet zijn onderzocht en tot op heden geen enkele vorm van ambulante zorg is ingezet. Bovendien is niet duidelijk geworden wat de status is van de relatie tussen betrokkene en haar echtgenoot en of mogelijk voorlopige voorzieningen in het kader van een echtscheidingsprocedure een oplossing kunnen bieden voor de gespannen thuissituatie. Hierdoor is ook onvoldoende onderbouwd dat de inbewaringstelling noodzakelijk is en er geen minder ingrijpende alternatieven zijn. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen voor de resterende duur.

3.Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beschikking is op 29 mei 2020 mondeling gegeven door mr. L. Bastiaans, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door P.C.H. van Montfort als griffier, en op 5 juni 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.