3.3Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
Verdachte heeft verklaard:
Op 24 oktober 2019 reed ik aan het einde van de middag over de [adres 2] en wilde ter hoogte van de firma [bedrijf] rechts het bedrijfsterrein oprijden. Ik reed hooguit 25km per uur. Ik had onenigheid met de navigatie. De navigatie gaf eerder aan dat ik de bestemming had bereikt, maar toen was er geen inrit. Ik ben vervolgens eromheen gereden en toen zag ik het bord van [bedrijf] . Ik was inderdaad aan het kijken waar de inrit was. Voor mijn gevoel heb ik de richtingaanwijzer aangezet want dat doe ik altijd. Ik heb twee keer in de spiegels gekeken, al kan ik niet zeggen op grond waarvan ik mij dat kan herinneren. Ik kijk namelijk altijd in de spiegels en op grond daarvan heb ik dat ook verklaard. Ik zag niets in de spiegels en ben op dat moment rechts af geslagen. Plotseling hoorde ik een krassend geluid en een gil gelijk daar achter. Ik heb geremd. Bij het uitstappen zag ik dat ik met het linker voorwiel op een meisje stond. Hierna heb ik de vrachtauto verplaatst en heb ik 112 gebeld. Ik had sinds oktober 2018 een vrachtwagenrijbewijs. Het was de eerste dag met dit voertuig. Het zicht was goed.
Getuige [getuige] heeft verklaard:
Op woensdag 24 april 2019, omstreeks 16:20 uur bevond ik mij op de [adres 2] teVenlo. Ik stond recht tegenover het bedrijf [bedrijf] . Ik stond op een afstand van ongeveer 50 meter verwijderd van de inrit van het bedrijf. Ik zag dat uit de richting van de rotonde, genaamd [adres 2] rotonde, gelegen aan de wegen [adres 3] - [adres 2] een vrachtauto naderde. Deze vrachtauto reed de rotonde op en sloeg rechtsaf de [adres 2] op. Hij reed in de richting van de [adres 4] rotonde. Ik zag dat de vrachtauto heel rustig reed. Ik zag dat de vrachtauto normaal op zijn rijstrook reed en de suggestiestrook (de rechtbank begrijpt: de fietsstrook) welke gezien zijn rijrichting rechts gelegen was vrij hield. In een ooghoek zag ik, van rechts van mij, een donker kleurige scooter naderen. Deze kwam eveneens uit de richting van de [adres 2] rotonde en reed dus achter de vrachtauto. Ik zag dat de bestuurder van de scooter uiterst rechts reed op de rijbaan met een normale snelheid. Op een gegeven moment zag ik dat de bestuurder van de scooter uit mijn gezichtsveld verdween. Gekomen ter hoogte van de inrit van het bedrijf [bedrijf] , rechts gezien de rijrichting van de vrachtauto, zag ik dat de bestuurder van de vrachtauto plotseling rechtsaf sloeg. Op het moment dat ik de vrachtauto zag naderen, deze langzaam reed en plotseling rechts af sloeg, zag ik niet de rechter richtingaanwijzer in werking. Ook hoorde ik op dat moment een klap. Ik zag dat de bestuurder van de vrachtauto fors remde en het voertuig tot stilstand bracht.
Verbalisant [verbalisant] , van de afdeling VerkeersOngevallenAnalyse, heeft gerapporteerd:
Ik heb op woensdag, 24 april 2019 omstreeks 17.00 uur geassisteerd bij de afwikkeling van het hierna bedoelde verkeersongeval.
Bij dit ongeval waren de volgende voertuigen betrokken:
Voertuig 1, bedrijfsauto, merk [gegevens bedrijfsauto]
Voertuig 2, bromfiets, merk [gegevens bromfiets]
De bestuurder van een [merk 1] vrachtauto reed over de [adres 2] te Venlo, komende uit de richting van de [adres 3] en rijdende in de richting van de [adres 5] . De bestuurster van een [merk 2] snorfiets reed in dezelfde richting als de [merk 1] over de fietsstrook rechts van de [adres 2] . Aangekomen bij perceel [adres 2] 11 sloeg de [merk 1] rechtsaf de inrit in. De [merk 2] haalde de [merk 1] over de fietsstrook rechts in en werd hierbij met de rechter voorzijde van de [merk 1] geraakt. De bestuurster kwam ten val en belandde onder het linker voorwiel van de [merk 1] , waardoor zij overleed.
Het ongeval vond gezien in de rijrichting van de voertuigen plaats op een recht weggedeelte van de [adres 2] . De rijbaan had een breedte van circa 9,50 meter en was door middel van een doorgetrokken witte streep verdeeld in twee rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een fietsstrook die door middel van een doorgetrokken streep was afgescheiden, doch behoorde tot de rijbaan. Voor motorvoertuigen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/h. Voor snorfietsen bedroeg de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 25 km/h.
Voor wat betreft de toestand van de weg heb ik geen bijzonderheden ontdekt die van belang waren in de oorzaak, de toedracht of de gevolgen van het ongeval. Op het moment van de aanrijding was de weersgesteldheid, volgens opgave van collega(’s), zonnig, droog en helder.
Door mij werd met de [merk 1] een rijproef gehouden, met als doel het weggedrag van het voertuig te kunnen bepalen. Het voertuig verkeerde, voor zover kon worden vastgesteld, vóór het ongeval rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Door mij werden de standen en de daarbij behorende gezichtsvelden van de spiegels van de [merk 1] gecontroleerd. Uit het onderzoek bleek, dat die spiegels juist afgesteld stonden, waardoor de daarbij behorende gezichtsvelden vermoedelijk ook voldeden aan de juiste afmetingen. Hiertoe werd de [merk 1] door mij achterwaarts verplaatst zonder het stuurwiel te verdraaien. De [merk 1] kwam uit op de rechterrijstrook naast de fietsstrook op de rijbaan van de [adres 2] . Voor zover kon worden nagegaan bleek mij dat het zicht door de voorruit en zijruiten van dit voertuig niet nadelig werd belemmerd.
Ik onderzocht de bromfiets, merk [merk 2] . Het voertuig verkeerde, voor zover kon worden vastgesteld, vóór het ongeval rijtechnisch in voldoende staat van onderhoud en vertoonde geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Aan het bedrijfspand van [bedrijf] was een beveiligingscamera geplaatst die naar de toegangspoort aan de [adres 2] gericht was. De camerabeelden werden door mij uitgelezen en uitsneden hiervan in dit proces-verbaal geplaatst.
Op de beelden zag ik dat:
De [merk 1] en de [merk 2] uit de richting van de [adres 3] kwamen en reden in de richting van de [adres 5] . (Foto 27)
Geen teken van de rechter richtingaanwijzer te onderscheiden was van de [merk 1] , voordat deze rechtsaf de inrit naar het bedrijfsterrein van [bedrijf] op reed. De [merk 2] in dezelfde rijrichting als de [merk 1] over de fietsstrook reed en daarbij de [merk 1] rechts
inhaalde. (Foto 28)
De [merk 2] bij de inrit kennelijk door de rechter voorzijde van de [merk 1] geraakt werd. (Foto 29)
De [merk 2] hierdoor tegen het wegdek gedrukt werd. (Foto 30)
De bestuurster van de [merk 2] voorover van haar voertuig kwam te vallen. (Foto 30, gele pijl)
De [merk 1] hierna stilstond met de [merk 2] voor de bumper liggend. (Foto 31)
De bestuurder van de [merk 1] zijn voertuig verliet en weer in de cabine klom en zijn voertuig voorwaarts verplaatste. (Foto 33)
Enkele omstanders naar het ongeval liepen waarbij een omstander de [merk 2] verplaatste.
Hierna op aanwijzing van deze omstander de [merk 1] nogmaals voorwaarts verplaatst werd. (Foto 34)
De lijkschouw werd op woensdag 24 april 2019, omstreeks 16.15 uur, verricht door de aangewezen lijkschouwer, [lijkschouwer] , in het mortuarium van [uitvaartverzorging] . De lijkschouwer concludeerde dat de bestuurster van de [merk 2] was overleden als gevolg van de aanrijding met de [merk 1] .
Vaststelling van de feiten
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat:
- verdachte op 24 april 2019 als bestuurder van een vrachtauto heeft gereden over de [adres 2] te Venlo;
- de rijbaan aan beide zijden een fietsstrook heeft die door middel van een doorgetrokken streep is afgescheiden;
- verdachte naar rechts is afgeslagen ter hoogte van de inrit van perceel 11;
- verdachte voorafgaand aan het afslaan niet zijn richtingaanwijzer heeft aangezet;
- het slachtoffer, dat op dat moment op de snorfiets op de fietsstrook reed, met de rechterzijde van de vrachtauto werd geraakt;
- het slachtoffer ten val kwam en onder het linker voorwiel van de vrachtauto belandde;
- het slachtoffer, [slachtoffer] , hierdoor ter plaatse is overleden.
Het toetsingskader
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW. Daarvan is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor dit vereiste van aanmerkelijke schuld. In de zin van artikel 6 WVW moet er worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en naar omstandigheden waaronder die is begaan (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Ook geldt dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte een verkeersdeelnemer aan wie hij voorrang had moeten verlenen, niet heeft gezien, hoewel deze voor verdachte wel waarneembaar moet zijn geweest en hij zijn rijgedrag daarop moet hebben kunnen afstemmen niet kan volgen dat sprake is van aanmerkelijke schuld (HR 29 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0544 en HR 28 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE9800). Een enkel moment van onoplettendheid is in het algemeen niet voldoende voor het aannemen van aanmerkelijke schuld. Gelet hierop kan het niet verlenen van voorrang pas als aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend worden aangemerkt wanneer daaraan gedrag ten grondslag ligt dat gegeven de omstandigheden van het geval niet voldoet aan de eisen die aan verkeersdeelnemers in het algemeen mogen worden gesteld. Dit gedrag bestaat dan niet alleen uit de verkeersovertreding van het niet verlenen van voorrang zelf, maar ook uit het gedrag dat aan die verkeersovertreding vooraf gaat of daarmee samenvalt, bijvoorbeeld het er niet alles aan doen om de voorrangsgerechtigde waar te nemen, niet kijken dus. Tot slot is van belang dat niet al uit de ernst van de gevolgen, in dit geval een dodelijk slachtoffer, kan worden afgeleid dat sprake is van aanmerkelijke schuld (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822). Toepassing van het toetsingskader
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak sprake is van meerdere verkeersovertredingen. Verdachte heeft bij het rechts afslaan bij perceel 11 op de [adres 2] in Venlo, geen voorrang verleend aan het slachtoffer, terwijl die verplichting daar wel gold – en bovendien benadrukt was door middel van een doorgetrokken streep tussen de rijbaan en de fietsstrook. Daarnaast heeft verdachte de richtingaanwijzer niet aangezet voordat hij naar rechts is afgeslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij na de rotonde het bord van het bedrijf zag waar hij moest zijn. Naar het oordeel van de rechtbank wist verdachte vanaf dat moment dat hij de rijbaan zou moeten verlaten om op de plaats van bestemming te komen, zodat bij hem het voornemen bestond een bijzondere manoeuvre te verrichten: afslaan naar rechts en de inrit op rijden. Uit de VerkeersOngevallenAnalyse en de verklaring van verdachte ter zitting volgt voorts dat verdachte en [slachtoffer] , nadat verdachte de rotonde had verlaten, gedurende een afstand van ongeveer 100 meter in een rechte lijn, op een lage snelheid parallel aan elkaar over dezelfde weg hebben gereden, waarbij [slachtoffer] rijdend op haar snorfiets voor verdachte goed zichtbaar moet zijn geweest in de rechterspiegels van de vrachtauto die verdachte bestuurde en voor hem juist afgesteld stonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder die omstandigheden, waarin de bestuurder het voornemen heeft om een bijzondere manoeuvre uit te voeren, de zorgvuldigheid die van een bestuurder van gemotoriseerd verkeer in het algemeen wordt gevraagd, met zich brengt dat er meerdere kijkmomenten plaatsvinden, in ieder geval minstens bij het verlaten van de rotonde en vlak voor het afslaan naar de inrit waarbij verdachte over een fietsstrook moet rijden. Daarvoor had hij gelet op de afstand van 100 meter en de lage snelheid waarin hij reed ook ruimschoots de tijd en bovendien zeer goed zicht.
Die zorgvuldigheid geldt temeer nu, zoals genoemd, verdachte een zwaar voertuig heeft bestuurd, waarbij in het geval van een botsing met een dergelijk voertuig andere verkeersdeelnemers groter gevaar lopen dan bij een botsing met een lichter voertuig, zoals een personenauto. Gelet op die omstandigheid mocht van verdachte worden verwacht dat hij meer nog dan een gewone verkeersdeelnemer alert zou zijn op het hem omgevende verkeer en hij dus over de afstand van 100 meter meerdere malen in zijn spiegels zou kijken om zich ervan te vergewissen of er verkeer naast hem reed alvorens hij een dergelijke bijzondere manoeuvre uitvoerde.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij wist dat hij voorrang moest verlenen, maar dat hij het slachtoffer niet heeft gezien terwijl hij direct voorafgaand aan het afslaan wel twee keer zou hebben gekeken. De rechtbank heeft in het voorgaande al uiteengezet dat onder de gegeven omstandigheden van verdachte mocht worden verwacht dat hij voorafgaand aan de voorgenomen bijzondere manoeuvre meerdere kijkmomenten had uitgevoerd en niet enkel direct voorafgaand aan het afslaan. De verklaring van verdachte dat hij voorafgaand aan het afslaan twee keer heeft gekeken, maar het slachtoffer niet heeft gezien acht de rechtbank bovendien niet aannemelijk. Uit de VOA blijkt immers dat er geen enkele belemmering was om het slachtoffer te zien. De spiegels stonden goed afgesteld, het betrof een rechte weg en het zicht van verdachte werd door niets belemmerd. De verklaring van verdachte dat hij onenigheid had met zijn navigatiesysteem, hij aan het zoeken was naar de inrit en het feit dat hij bij het afslaan zijn richtingaanwijzer niet heeft gebruikt, duidt naar het oordeel van de rechtbank op het gegeven dat verdachte met andere dingen bezig was dan met de veiligheid op de weg.
Verdachte heeft daarop gelet, ook voorafgaand aan het rechts afslaan, er niet alles aan gedaan om (snor)fietsers of andere verkeersdeelnemers op de fietsstrook te zien.
De rechtbank is gezien het voorgaande dan ook van oordeel dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend moet worden aangemerkt en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994.
Conclusie
Concluderend stelt de rechtbank vast dat verdachte niet alleen geen richtaanwijzer heeft gebruikt en geen voorrang heeft verleend, maar dat aan die verkeersovertredingen tevens gedrag ten grondslag heeft gelegen dat gegeven de omstandigheden van het geval niet voldoet aan de eisen die aan verkeersdeelnemers in het algemeen mogen worden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt aan de verdachte dan ook meer verweten dan het maken van een enkele verkeersfout. De rechtbank is op basis van het geheel van de gedragingen van verdachte van oordeel dat zijn gedrag moet worden aangemerkt als aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Dat betekent dat sprake is van schuld als bedoel in de zin van artikel 6 WVW.