Overwegingen
1.Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken.
De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.
2.De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eisers zijn op 29 augustus 2019 een actie begonnen. Zij hebben op de locatie caravans geplaatst en in de buurt van hun caravans hebben zij spandoeken opgehangen.
Bij brieven van 4 en 9 september 2019 hebben eisers aan de gemeente Beek een kennisgeving van hun betoging gedaan. Eisers willen met hun betoging aandacht vragen voor het aantal beschikbare woonwagenstandplaatsen binnen de gemeente Beek. Hun betoging is onderdeel van een landelijke actie om meer aandacht te krijgen voor het aantal beschikbare woonwagenstandplaatsen in heel Nederland. Eisers willen de gemeente Beek bewegen om uitvoering te geven aan het Beleidskader gemeentelijke woonwagen- en standplaatsenbeleid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van juli 2018 (het Beleidskader).
De grond van de locatie is in eigendom van de gemeente Beek. Op de locatie geldt het bestemmingsplan “Kern Spaubeek, herziening 2013”. Het perceel waarop eisers staan, heeft de bestemming “Groen”.
3.Bij het primaire besluit heeft het college aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd. Het college heeft geconstateerd dat er nog steeds caravans op de locatie staan.
Dit is volgens het college om twee redenen niet toegestaan. Ten eerste heeft de gemeente Beek als eigenaar van de groenstrook aan eisers geen toestemming gegeven om hun caravans op de locatie te stallen. Ten tweede is het plaatsen van caravans op de locatie in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de last onder bestuursdwang in stand gelaten. Nu de burgemeester bij besluit van 30 oktober 2019 een beperking heeft gesteld aan de betoging van eisers die inhoudt dat de aanwezigheid van de illegaal op de locatie aanwezige caravans dienen te worden beëindigd en beëindigd te worden gehouden, is het college van mening dat er geen bijzondere omstandigheden (meer) zijn die het college nopen om af te zien van handhavend optreden. De last houdt in dat uiterlijk op 10 januari 2020 de strijdige situatie beëindigd moet zijn en beëindigd moet worden gehouden. Indien er geen gehoor wordt gegeven aan de last, zal een bergingsbedrijf alle caravans en andere zaken op de locatie verwijderen en elders opslaan.
4.Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren hiertoe aan dat de reden dat zij zijn gaan betogen tweeledig is. Allereerst vinden zij dat de gemeente Beek onvoldoende inspanningen verricht om de sinti cultuur te beschermen, althans eisers in de gelegenheid te stellen om conform hun cultuur te leven. Daarnaast hebben eisers de periode voorafgaand aan de betoging en dan met name de wijze waarop de gemeente Beek met hen is omgegaan als zeer vijandig ervaren. Eisers voelen zich tot op de dag van vandaag niet welkom in de gemeente Beek en hebben het idee dat het uitsterfbeleid nog altijd vol van kracht is. Eisers willen graag in gesprek met de gemeente Beek. Er heeft tot nu toe nog nooit een gesprek plaatsgevonden. Deze combinatie van redenen hebben eisers ertoe bewogen de betoging op te starten. In de Woonvisie 2019-2035 heeft de gemeente Beek geen concrete oplossing geformuleerd voor het tekort aan woonwagenplaatsen. Het lijkt er zelfs op dat de gemeente Beek ondanks diverse toezeggingen nog steeds niet is overgegaan tot een inventarisatie van de behoefte aan woonwagenplaatsen in de gemeente Beek. Nu de gemeente Beek nog nooit een poging heeft gedaan om de plooien glad te strijken, is het zogenoemde punt van hun betoging nog niet gemaakt, aldus eisers.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6.Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Grondwet (Gw) wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de wet regels kan stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Op grond van artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom) kunnen de bij of krachtens de bepalingen uit deze paragraaf aan overheidsorganen gegeven bevoegdheden tot beperking van het recht tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging en het recht tot vergadering en betoging, slechts worden aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
7.De voorzieningenrechter verwijst allereerst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State (ABRvS) van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3174. Hierin staat dat uit de tekst, considerans en totstandkomingsgeschiedenis van de Wom volgt dat die wet onder meer strekt tot het stellen van regels als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Gw. Voor de beoordeling wat moet worden verstaan onder een manifestatie als bedoeld in de Wom dient daarom aansluiting te worden gezocht bij het begrip ‘betoging’. Bij een betoging gaat het zoals blijkt uit de geschiedenis van artikel 9 van de Gw en van de Wom om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Het uitdragen van een gemeenschappelijke mening door de deelnemers is daarbij een bepalend element (Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 3, blz. 39 en Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 32-33; Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 15). Acties die niet, of niet primair, het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting hebben, doch waarbij andere elementen, zoals bijvoorbeeld feitelijke dwang, overheersen, zijn geen betogingen in de hier bedoelde zin. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en waterwegen, samenscholingen en volksoplopen (Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 33; Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 8). In de memorie van toelichting bij de Wom heeft de regering niet uitgesloten dat een kampement te kwalificeren kan zijn als een betoging (Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 6-7). Uit dezelfde uitspraak van de ABRvS van 27 augustus 2014 blijkt dat in beginsel ervan dient te worden uitgegaan dat een kampement dat is gericht op het uiten van een visie op politiek of maatschappelijk gebied een manifestatie is in de zin van de Wom. Alleen tijdsverloop is niet voldoende voor het oordeel dat het kampement het karakter van een betoging heeft verloren. Bepalend is in hoeverre er nog openbaar gedachten, gevoelens en overtuigingen worden geuit.
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers een gemeenschappelijk standpunt hebben, namelijk het vragen van aandacht voor het gebrek aan woonwagenstandplaatsen. Zij benadrukken dit door het plaatsen van caravans en spandoeken op te hangen op de locatie. Ook vragen ze hiervoor aandacht in de media. Zij doen dit vanaf 29 augustus 2019.
De voorzieningenrechter beschouwt deze activiteiten als een betoging. Vast staat dat voor de betoging van eisers geen einddatum is voorzien en dat in zoverre kan worden gesproken van een betoging met een permanent karakter. Verweerder is van mening dat eisers op een bepaald moment hun punt hebben gemaakt en dat dan de betoging eindigt. Dat is op zich juist, maar dat is het geval op het moment dat er geen daadwerkelijke handelingen meer worden verricht om het gemeenschappelijk standpunt uit te dragen. Op dat moment moeten de caravans worden verwijderd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in het geheel niet heeft aangetoond dat de gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond is geraakt door een afname van het aantal aan de betoging gerelateerde activiteiten. Daarom houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat er ten tijde van het bestreden besluit nog steeds sprake was van een betoging en dat het kampement van eisers daarmee onder de reikwijdte van de Wom viel.
9.De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat de last onder bestuursdwang eigenlijk tot een verbod op betoging strekt in de vorm die eisers hebben gekozen. In dat geval is niet het college, maar de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan. Dat heeft het college niet onderkend. Dit gebrek kan echter worden hersteld door de besluiten te laten bekrachtigen door de burgemeester.
10.De conclusie van de voorzieningenrechter is dat er in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit nog steeds sprake was van een betoging. Op grond van artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wom kan een verbod slechts worden gegeven indien een van de in artikel 2 genoemde belangen dat vordert. Nu in het bestreden besluit in het geheel niet wordt ingegaan op de in artikel 2 van de Wom genoemde belangen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit een gebrekkige motivering kent.
11. De voorzieningenrechter erkent dat een permanente bezetting van de openbare groenstrook in strijd met het bestemmingsplan wel elementen van feitelijke dwang heeft, maar de voorzieningenrechter acht deze elementen niet overheersend. Eisers hebben ter zitting uitdrukkelijk aangegeven dat ze geen standplaatsen beogen op de betreffende locatie. Eisers vinden het tijdsbestek waarop concrete maatregelen te verwachten zijn dermate lang en onzeker, dat het belangrijk is voortdurende aandacht te vragen voor het tekort aan standplaatsen in de gemeente Beek. Als verweerder een andere plek aanwijst waar eisers hun betoging op gelijke wijze kunnen voortzetten, stemmen zij daarmee in. Gelet hierop gaat het recht op betoging van eisers voor de strijd met het bestemmingsplan.
12. De door de gemachtigde van de gemeente ter zitting gemaakte vergelijking met de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 31 januari 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:386, gaat in dit geval naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op. In die zaak vonden tussen de betogers en de gemeente regelmatig gesprekken plaats, was tussen de betogers en de gemeente afgesproken dat de betoging op een bepaalde datum zou worden beëindigd, stonden de betogers op de locatie van betoging ingeschreven in de Basisregistraties Adressen en Gebouwen (BAG) en waren de caravans vooral aanwezig ten behoeve van de bewoning van eisers en niet als onderdeel van de voortdurende betoging. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college in het geheel niet aannemelijk heeft gemaakt dat van deze elementen sprake was.
13. Het beroep is gegrond en de voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De burgemeester zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14.Omdat het beroep gegrond is en verweerder wordt opgedragen om een nieuw besluit te nemen, bestaat er aanleiding om in afwachting van dat nieuwe besluit een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening dat het primaire besluit van 2 september 2019 is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
15.Op grond van artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb heeft bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
16.Bij besluit van 16 januari 2020 heeft het college aan eisers de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang aangekondigd. Concreet zal het college overgaan tot de uitvoering van de last onder bestuursdwang op 29 januari 2020. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
17.De voorzieningenrechter kwalificeert het besluit van 16 januari 2020 als een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb. De beroepen tegen de last onder bestuursdwang hebben op grond van dit artikellid mede betrekking op het besluit van 16 januari 2020.
18.De voorzieningenrechter stelt vast dat eisers geen inhoudelijke bezwaargronden tegen dit besluit hebben aangevoerd en dat de datum dat tot uitvoering van de last zou worden overgegaan inmiddels voorbij is.
19.Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van dit besluit. De voorzieningenrechter zal de beroepen voor zover gericht tegen het besluit van 16 januari 2020 dan ook niet-ontvankelijk verklaren.
20. Omdat de beroepen gegrond zijn en een voorlopige voorziening wordt getroffen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor de beroepen tegen het bestreden besluit en de verzoeken om voorlopige voorziening vergoedt. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat in de zaak met nummer AWB/ROE 20/304 geen griffierecht is geheven en ook niet is betaald.
21. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 525,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift (in een geschrift), met een waarde van € 525,- en een wegingsfactor 1). Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat in de uitspraak van vandaag op de verzoeken die zijn geregistreerd onder zaaknummers AWB/ROE 20/305 en AWB/ROE 20/379 reeds 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift (in een geschrift) en 1 punt voor het verschijnen ter zitting is toegekend.