ECLI:NL:RBLIM:2020:4537

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2020
Publicatiedatum
24 juni 2020
Zaaknummer
8350265 CV EXPL 20-852
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van gebreken in huurwoning en spoedeisend belang

In deze zaak heeft de kantonrechter op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], handelend als bewindvoerder over [onderbewindgestelde], en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. De eiseres vorderde een veroordeling tot herstel van gebreken aan de elektrische installatie en de meterkast in de gehuurde woning, alsook betaling van proceskosten. De procedure volgde op een huurovereenkomst die op 1 januari 2017 was gesloten, waarbij de Huurcommissie eerder had vastgesteld dat de elektrische installatie niet voldeed aan de veiligheidsnormen. Ondanks herhaalde verzoeken om herstel door de eiseres, waren de gedaagden niet volledig ingegaan op deze verzoeken, wat leidde tot de vordering in kort geding.

De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was bij de vordering van de eiseres. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de gedaagden meerdere pogingen hadden ondernomen om een afspraak te maken voor herstel, maar dat de onderbewindgestelde niet beschikbaar was. De rechter concludeerde dat de eiseres en de onderbewindgestelde de uitkomst van een bodemprocedure konden afwachten, waardoor de vorderingen werden afgewezen. Tevens werd de eiseres veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 720,00 werden vastgesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 8350265 CV EXPL 20-852
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 24 juni 2020
in de zaak van
[eiseres], handend onder de naam
[handelsnaam], handelend in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[onderbewindgestelde],
[adres 1] , [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. G.J.E. Schoofs,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend aan de [adres 2] , [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. M. Rahnama’i.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [onderbewindgestelde] en (gedaagde partij gezamenlijk en in enkelvoud) [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
  • de op voorhand door [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] toegezonden producties 1 tot en met 6
  • de mondelinge behandeling van 15 juni 2020 met de pleitaantekeningen van mr. Schoofs en mr. Rahnama’i.
1.2.
Vervolgens is de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven tot een minnelijke oplossing te komen.
1.3.
Bij brief van 19 juni 2020 vraagt mr. Schoofs om vonnis te wijzen aangezien partijen er niet in geslaagd zijn tot een minnelijke oplossing te komen.
1.4.
Daarop is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[onderbewindgestelde] heeft met [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan zij per 1 januari 2017 van [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] huurt de woonruimte aan het [adres 3] te ( [postcode] ) [woonplaats 3] (verder: de woning). Op deze overeenkomst zijn de ‘Algemene Huurvoorwaarden huurovereenkomst zelfstandige woonruimte’ van toepassing.
2.2.
Bij beschikking van 14 november 2018 zijn de goederen van [onderbewindgestelde] onder bewind gesteld met benoeming van [eiseres] van [handelsnaam] tot bewindvoerder.
2.3.
Naar aanleiding van een door [onderbewindgestelde] ingediend verzoek heeft de Huurcommissie op 13 augustus 2019 een inspectie in de gehuurde woning verricht en bij uitspraak van 10 december 2019 onder meer vastgesteld dat de elektrische installatie niet voldoet aan de veiligheidsbepalingen uit de van toepassing zijnde normen en er sprake is van een gebrek in categorie C. De Huurcommissie heeft hierin mede aanleiding gezien de huurprijs van € 710,00 per 1 januari 2019 tijdelijk te verlagen naar € 284,00 per maand.
2.4.
Tevens heeft [onderbewindgestelde] [bedrijf] onderzoek laten doen naar de elektriciteitsvoorziening. Op 9 september 2019 heeft [naam] , werkzaam bij [bedrijf] , van zijn bevindingen een rapport uitgebracht waarin hij concludeert dat de installatie niet voldoet aan de veiligheidsbepalingen uit de van toepassing zijnde normen.
2.5.
De gemachtigde van [onderbewindgestelde] heeft [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] verzocht om herstel van de gebreken in de gehuurde woning conform de inspectierapportage en de uitspraak van de Huurcommissie. Behoudens de elektriciteitsvoorziening en de meterkast heeft [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] de gebreken hersteld.

3.Het geschil

3.1.
Tegen de achtergrond van deze vaststaande feiten vordert [eiseres] bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- veroordeling van [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] tot het deugdelijk (conform de rapportage van [bedrijf] ) herstel van de gebreken aan de elektrische installatie en de meterkast in het gehuurde, zoals vermeld in de rapportage van [bedrijf] , zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] daarmee in gebreke blijft,
- betaling van de proceskosten en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen - voor zover die relevant zijn - zal hierna worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Bij de beoordeling van het geschil komt eerst de vraag aan de orde of [eiseres] voldoende spoedeisend belang heeft bij de door haar ingestelde vordering. Het antwoord op deze vraag luidt naar het oordeel van de kantonrechter ontkennend.
4.2.
Gebleken is dat [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] diverse malen getracht heeft met [onderbewindgestelde] af te spreken om de gebreken te verhelpen, maar dat alle door [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] voorgestelde data [onderbewindgestelde] niet gelegen kwamen (punt 19 pleitnota mr. Rahnama’i). Uit de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in aanwezigheid van alle partijen beluisterde gespreksopname volgt dat [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] tracht een nieuwe afspraak te maken met [onderbewindgestelde] voor herstel, maar dat [onderbewindgestelde] meedeelt de komende twee weken geen tijd te hebben. Daaruit volgt dat [onderbewindgestelde] het maken van een afspraak tot herstel frustreert. In het licht hiervan kan [onderbewindgestelde] niet langer volhouden dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorziening.
4.3.
Gelet op het voorgaande kan niet ingezien worden waarom niet van [onderbewindgestelde] / [eiseres] gevergd kan worden dat zij de uitkomst van een bodemprocedure afwacht, zodat er geen sprake is van een spoedeisend belang. De vorderingen van [eiseres] zullen dan ook worden afgewezen.
4.4.
[eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] worden tot de uitspraak van dit vonnis bepaald op € 720,00 aan salaris gemachtigde.
4.5.
De door [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] gevorderde nakosten zullen op de hierna in de beslissing weergegeven wijze worden toegewezen.

5.5. De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] tot op heden begroot op € 720,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door [gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2] volledig aan de veroordeling hiervoor voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met de kosten van dat exploot,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Kuster en in het openbaar uitgesproken.
CJ