In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 24 juni 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, werkzaam als horecamedewerker, vorderde loondoorbetaling tijdens ziekte over de periode van februari tot en met mei 2020. De werknemer stelde zich op het standpunt dat hij zich op 27 januari 2020 ziek had gemeld, maar de werkgever betwistte deze ziekmelding. De rechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs was voor de ziekmelding en dat de werknemer na de vermeende ziekmelding nog heeft gewerkt. De vordering van de werknemer werd daarom afgewezen.
Daarnaast vorderde de werkgever in reconventie terugbetaling van geleende bedragen door de werknemer. De rechter oordeelde dat de werknemer deze bedragen moest terugbetalen, aangezien hij de vordering ter zitting had erkend. De rechter heeft de proceskosten aan beide zijden toegewezen, waarbij de werknemer als in het ongelijk gestelde partij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de werkgever.
De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke ziekmelding en de gevolgen van het niet kunnen aantonen van een ziekmelding voor de loondoorbetaling. De rechter heeft de vorderingen van de werknemer afgewezen en de vorderingen van de werkgever in reconventie toegewezen.